woensdag 10 juni 2009

INTERVIEW: Rigby, gedeelde liefde voor pop met ballen

De Nederlandse formatie Rigby steekt op debuut Everything must go zijn voorliefde voor klassieke Britse pop niet onder stoelen of banken. Met het in eigen beheer gemaakte album ziet het vijftal een droom in vervulling gaan. „Bij elke stap raken we door het dolle heen.”

De bandnaam is een verwijzing naar Beatles-nummer Eleanor Rigby en op debuutalbum Everything must go komen verwijzingen naar Oasis Champagne Supernova en (alweer) The Beatles girl with kaleidoscope eyes voorbij. Het is duidelijk uit welke muzikale hoek de wind waait bij Rigby, vijf Nederlandse twintigers die een gedeelde voorliefde hebben voor melodieuze Britse muziek. „We houden allemaal van die perfecte popliedjes, het klassieke songschrijven waarin in je in twee, drie minuten de essentie van je verhaal moet zien te vangen”, aldus zanger Christon Kloosterboer. „Maar we doen het wel met ballen, lekker met allebei de gitaarversterkers vol open. Als we daardoor ergens tussen indierock en hitparadepop blijven hangen, dan is dat maar zo. Wij doen wat we zelf leuk vinden”

De zanger benadrukt dat laatste niet voor niets, want het is wel eens anders geweest. Televisiekijkers herinneren zich hem wellicht van zijn negende plek in Idols 2006, waar hij opviel met zijn vertolking van Oasis’ Wonderwall. Vervolgens kreeg Kloosterboer onderdak in de Engels/Nederlandse jongens- en meidengroep XYP, een initiatief van onder meer Take Thats Gary Barlow. Ondanks hitsucces met Body to Body verliet hij na een jaar gedesillusioneerd het project.

„De bedoeling was dat we muziek gingen maken in de stijl van Beach Boys en The Mamas and the Papas. Toen er aan het eind Body to Body en andere crap uit de studio kwam, schrok ik me een hoedje”, vertelt Kloosterboer. „We mochten wel met de grootste namen van Engeland samenwerken. Opnemen in de studio van Peter Gabriel, masterclass van Paul McCartney, daar was ik wel een beetje door overbluft. Maar vervolgens stond ik ergens in een discotheek met een bandje mee te zingen. Prima als je dat gaaf vindt, maar mijn muzikantenhart bloedde. Ik heb netjes mijn contract afgemaakt, maar als je dat eenmaal gedaan hebt, weet je dat je écht je eigen droom moet najagen.”

Dat werd dus Rigby, een band waarvan ook de andere vier leden eerst hun sporen verdiend hebben bij andere muzikale projecten. Zo speelde gitarist Bart Janssen in de liveband van Boris en Postman en deed drummer Jimmy van den Nieuwenhuizen mee bij Yes-R en R.O.O.O.M. Everything must go is hun eerste eigen product, in eigen beheer gemaakt en van het eigen spaargeld betaald. „Dat is best eng, want je kunt je nergens meer achter verschuilen. En als dit het straks niet wordt, wat dan? Tegelijk maakt het alles zoveel spannender als er niemand meer boven je staat die alles regelt. De eerste keer op de playlist bij de radio, je eigen singletje kunnen kopen bij de Free Record Shop, een goeie recensie van jezelf lezen. Bij XYP boeide dat me totaal niet, nu raken we bij elk stapje door het dolle heen.”

Aan dat soort stapjes was de afgelopen maanden geen gebrek bij Rigby. Singles Pass you by en Parade werden hits, de band werd tot 3FM Serious Talent gebombardeerd en mocht het voorprogramma van Kaiser Chiefs in de HMH verzorgen. In de rest van de zomer volgen nog optredens bij onder meer de festivals Indian Summer en Beatstad. „Het zijn allemaal momenten waar je weer wat van leert. Zo’n show als die van Kaiser Chiefs, daarbij zie je dat zij echt het hele podium gebruiken om die 5000 man te vermaken. En je merkt dat het handig is om gewoon twee microfoons neer te zet'ten als je wisselt van gitaar naar piano, omdat het er nogal lullig uitziet als je er mee moet gaan slepen. Dat kan in een kroegje nog wel, niet meer in zo’n grote zaal. Het zijn kleine dingen die goed zijn om te weten. Want nu de plaat er eenmaal is, is het plan om vooral heel veel te gaan spelen. Dat is de droom van Rigby; samen in een tourbusje stappen en dan niet meer thuiskomen.”

Gepubliceerd in de Spits 10 juni 2009

INTERVIEW: Placebo speelt weer vrijuit

Placebo ziet het weer helemaal zitten. Een kleurrijke nieuwe plaat en de komst van een jonge nieuwe drummer markeren het einde van een moeilijke periode. Bovendien wist het excentrieke rocktrio zich ook nog eens te bevrijden uit het juk van de platenmaatschappij.

De drie mannen van Placebo zitten er ontspannen bij in het zonnetje achter de schermen van Pinkpop, waar ze afgelopen pinksterzondag werden gepromoveerd tot afsluiter in plaats van Depeche Mode. Voor de band niet alleen een mooie gelegenheid om het Nederlandse publiek kennis te laten maken met album Battle for the Sun, het is ook een aardige vuurdoop voor de 22-jarige nieuwe drummer Steve Forrest. Bassist Stefan Olsdal (35) praat bijna vaderlijk over de kleine, volgetattoëerde nieuwkomer in de band. „Hij is net zo oud als wij waren toen we met Placebo begonnen. Voor hem is alles nieuw, hij mag zo meteen voor het eerst voor 60.000 man gaan spelen. Hij loopt dus al de hele dag te stralen. Zijn jeugdige enthousiasme maakt het voor ons ook weer allemaal een stuk leuker.”

En dat was nodig, want Placebo heeft een zware periode achter de rug waarin de band volgens zanger Brian Molko ’alleen nog maar in naam bestond’. De excentrieke frontman, bijna net zo beroemd om zijn recreatieve drugsgebruik en uitbundige biseksualiteit als om zijn muziek, had er na twaalf jaar en vijf albums weinig lol meer in. „Als je elkaar niks meer te zeggen hebt in de tourbus en niemand durft de ander aan te kijken, moet je eens gaan nadenken of er niet wat moet veranderen. Voor mij en Stefan werd al snel duidelijk dat er een bezettingswisseling nodig was, anders zouden we niet met de band door kunnen gaan.”

Een nette manier om te zeggen dat de vorige drummer Steve Hewitt zijn biezen kon pakken. Wat er dan precies aan scheelde, kunnen of willen de andere twee maar niet concreet maken. Olsdal: „Een band is als een lange termijn-relatie, en ook die gaan wel eens stuk. In de vorige line-up konden we onszelf gewoon niet verder ontwikkelen.” Molko: „We waren uit elkaar gegroeid.” Oldsal: „Het was een optelsom van een verschil in houding, in levensstijl. We zaten niet meer op dezelfde golflengte.”

Goed, Battle for the Sun dan maar, een voor Placebo-begrippen verrassend optimistische en luchtige plaat. „Speels”, noemt Olsdal het geluid zelfs. „Elke nieuwe plaat is weer een reactie op de vorige, en Meds was drie jaar geleden juist heel donker en kaal. Nu wilden we het kleurrijker, met meer tijdloze, echte instrumenten. Piano in plaats van synthesizer, blazers, strijkers. Daar komt bij dat we voor het eerst konden doen wat we wilden. We hebben geen platenmaatschappij meer, deze plaat hebben we helemaal uit eigen zak betaald. Het is heerlijk om zo in een vacuüm te kunnen werken zonder verplichtingen, met alle creatieve vrijheid. En niet dat er elk moment iemand kan komen binnenlopen om je op de schouder te tikken van: ’zeg, dit krijgen we nooit op de radio gedraaid hoor’. Ja, dat is ons wel eens gebeurd, al hebben we ons er altijd weinig van aangetrokken.”

Olsdal is blij dat Placebo de controle over zijn eigen muziek helemaal terug heeft, want hij ziet om zich heen dat het ook anders kan. „Grote platenlabels willen tegenwoordig overal in meedelen, het management, de merchandise, de optredens. Dat maakt me bang, het is kapitalisme op zijn ergst, en beginnende bands moeten er wel in meegaan omdat ze zelf geen budget hebben. Maar ik zie ook positieve ontwikkelingen, het internet heeft de muziek gedemocratiseerd. Iedere slaapkamermuzikant kan net zo’n grote myspace hebben als Madonna. En je wordt niet meer gedwongen te luisteren naar wat je op tv en radio wordt voorgeschoteld. Met één druk op de knop kan je alle muziek ontdekken die je maar wil. Wij hebben zelf Battle for the Sun net 48 uur online laten draaien, als gebaar naar onze fans, zodat ze ’m zometeen vast mee kunnen zingen. Dat had vroeger nooit gemogen.”

Gepubliceerd in de Spits van 10 juni 2009

dinsdag 9 juni 2009

INTERVIEW: Kasabian, de laatste rocksterren

Kasabian brengt met derde album West Ryder Pauper Lunatic Asylum een eerbetoon aan de verdwenen glamour van het rocksterrenbestaan. Internet heeft die immers vrijwel kapotgemaakt, maar de dancerockers uit Leicester houden zich dapper staande. „Wij zijn de laatste iconische band van onze generatie.”

De Engelse dancerockformatie Kasabian is in eigen land al jaren een mega-act die gerust weken achter elkaar op stadiontournee kan. In de rest van de wereld blijft de groep uit Leicester tussen al het Britse bandjesgeweld vooralsnog een beetje in de subtop hangen, al kan derde album West Ryder Pauper Lunatic Asylum daar best eens verandering in brengen. Aan het zelfvertrouwen zal het in elk geval niet liggen. „Intelligente, progressieve rock-’n-roll van de 21ste eeuw”, omschrijft zanger Tom Meighan zonder blikken of blozen het geluid van de nieuwe plaat. „Electronica, dub, drum ’n bass, rock en experimentele stukjes die je normaal alleen bij Radiohead hoort. Typsich Kasabian, eigenlijk, en dan nog een stukje extremer dan je van ons gewend was.”

De langharige frontman geeft zijn interview in de kleedkamer van een klein, vies, afgeragd zaaltje in het noorden van Parijs, waar de band het nieuwe album aan het Europese vasteland komt presenteren. Een wel erg bescheiden plek misschien, maar Meighan is allang blij dat hij na een lange pauze eindelijk weer het podium op mag. Gitarist en songschrijver Sergio Pizzorno mag dan sinds jaar en dag het muzikale brein van Kasabian zijn, live is Meighan de echte blikvanger. Als zijn band een paar maanden niet optreedt, verveelt hij zich dan ook te pletter. „Na een tournee lukt het me altijd maar moeilijk om terug te komen op aarde. Ik weet nooit wat ik met mezelf aanmoet, het idee maandenlang niet te spelen maakte me echt bang. Eigenlijk raar, ik had blij moeten zijn dat ik weer even tijd had om met mijn oude vrienden in de kroeg te hangen, naar het voetbal te gaan, energie opladen. Maar Leicester is geen grote stad, er gebeurt niet echt veel. Als ik er te lang blijf, draai ik door.”

Over doordraaien gesproken, de band ziet er op de hoes van het nieuwe album uit alsof ze uit een gekkenhuis zijn weggelopen. De combinatie van zo’n verkleedpartij met die lange titel doet denken aan de beroemde conceptplaten van eind jaren 60; Sergeant Pepper’s Lonely Hearts Club Band van The Beatles, Her Satanic Majesty’s Request van The Rolling Stones. Een bewuste keuze, legt Meighan uit. „Muzikaal hebben we weinig met die periode. Maar het was wel de tijd van de echte iconen, van de rocksterrenglamour. Dat mis ik in de muziek van nu. De rocksterren zijn dood, ik zie om me heen geen David Bowies of Marc Bolans meer. Niet dat ik ons daarmee vergelijken, maar wij zijn wel de laatste iconische rockband van onze generatie.”

Meighan weet ook precies wie de rockster vermoord heeft: het internet. Waar andere artiesten nog wel eens hoog willen opgeven over de mogelijkheden nieuwe muziek te ontdekken of hoe het wereldwijde web ze dichter bij de fans brengt, neemt de Kasabian-zanger geen blad voor de mond. „Muziek heeft door internet zijn waarde verloren en daar kan ik me fucking kwaad over maken. Vroeger was je blij als je het nieuwe album van je favoriete artiest éindelijk in je handen kon houden, nu klikt een of ander puisterig joch gewoon op ’ja’ en haalt-ie een losse download binnen. Of erger nog, hij draait met zijn computertje zelf wat muziek in elkaar en gaat dat via allerlei sites met de wereld delen. Vroeger was je echt trots op de bands waar je van hield: ’ik hoor bij The Beatles’ tegen ’ik hoor bij The Stones’. Ik geloof dat wij die connectie met onze fans nog wel hebben, een loyaliteit die je bijna niet meer ziet. Wij zijn gelukkig nog groot geworden vlak voordat internet de muziekcultuur de nek omdraaide.”

Gepubliceerd in de Spits van 9 juni 2009

INTERVIEW: Heideroosjes gaan twintig jaar keihard

Het is dit jaar twintig jaar geleden dat de Heideroosjes voor het eerst samenkwamen in een Limburgs kippenhok om daar een bak herrie te maken. Twee decennia en duizenden optredens later is Nederlands succesvolste punkband nog niet klaar met elkaar. „Soms denk ik: ik ruk je kop eraf, maar het blijft een broederband.”

„Ga ik nou oude vrouwtjes in elkaar slaan of stop ik mijn energie in de muziek?” Het was die keuze waar zanger Marco Roelofs zich twintig jaar terug als opgefokte, veertienjarige puber voor geplaatst zag. Het werd optie twee, want de bak herrie die Roelofs en drie leeftijdsgenootjes besloten te gaan maken in het kippenhok van de moeder van drummer Igor Hobus was de eerste stap in het bestaan van punkband Heideroosjes.

Het bleek het begin van een onverwacht succesverhaal. „Als je me toen had verteld dat die vier jochies het tot Pinkpop, Lowlands, Werchter en optredens over heel de wereld zouden schoppen, had ik je voor gek verklaard. Daar waren we totaal niet mee bezig, wij gingen gewoon raggen met de versterkers op tien. De wereld was klote en daar wilde ik wat van zeggen, voor mij was een punkband de ideale uitlaatklep. Die basis is sindsdien nooit veranderd. We zijn nog steeds maatschappijkritisch, hebben nog steeds sarcastische liedjes over alles wat ons bezighoudt. Ik ben in de loop der jaren niet over de liefde gaan schrijven of zo.”

Heideroosjes viert zijn jubileum met een dubbel tribute-album; eentje waarop bands als Bløf, Di-rect en Epica nummers van ze coveren, eentje waarin de band zelf zijn eigen muzikale invloeden laat horen. Daar zit uiteraard een hoop punkrock bij, maar ook pop en metal. Punk was in 1989 immers niet de meest voor de hand liggende keuze, vertelt Roelofs. „Die tweede golf, met Green Day en Offspring, moest eigenlijk nog komen. Bij ons in de provincie was het toen vooral metal wat de klok sloeg, maar die tegendraadse attitude van punk sprak ons allemaal wel aan. Daar kwam bij dat het natuurlijk een stuk makkelijker te spelen was, en we waren ook weer geen multitalenten. We hebben in het begin ook wel geprobeerd Master of Puppets van Metallica te spelen, nou, vergeet het maar!”

Die vier bandleden van toen – er zijn ook nog gitarist Frank Kleuskens en bassist Fred Houben - zijn dezelfde als die van nu, een bijna ongehoord verschijnsel in de rockmuziek. Het geheim zit ’m in de grenzeloze eerlijkheid, meent Roelofs. „Wij kunnen zo keihard tegen elkaar zijn dat buitenstaanders er vaak van schrikken. We hebben nooit ruzie gehad, maar we sparen elkaar niet in discussies. Dat moet ook wel. Soms zijn we weken achter elkaar van huis en ben ik 24 uur per dag met die mannen samen. De enige manier om dat niet te laten escaleren, is elke oneffenheid meteen uit te spreken. En tegelijk is het een echte tribe, met eigen codes, eigen humor, dingen die je alleen onderling begrijpt. Soms denk ik: ’ik ruk je kop eraf’, maar het blijft een broederband.”

Of dat betekent dat de Heideroosjes van plan zijn er zo nóg eens twintig jaar aan vast te plakken, kan de zanger nog niet zeggen. „Onze agenda zitten tot juni volgend jaar vol, daarna gaan we kijken of we het nog leuk vinden. Zo hebben we het altijd gedaan”, vertelt Roelofs. „We hebben allevier met ons hart voor de muziek gekozen, want er zijn heus wel alternatieven waar je meer mee kunt verdienen. Aan de andere kant zijn we nu wel in een levensfase dat het gevaarlijk zou kunnen worden. Fred heeft twee kinderen, Frank net zijn eerste. Gelukkig hebben we allemaal partners die begrijpen dat we soms lang van huis zijn, die steun heb je ook wel nodig. Als je 24 bent en je vrouw peert ’m, trek je dat een stuk makkelijker dan als je 34 bent. Maar voorlopig is dat allemaal nog niet aan de hand.”

Gepubliceerd in de Spits van 5 juni 2009

INTERVIEW Esmee Denters deed maar wat

De wereld leerde Esmée Denters twee jaar geleden kennen als dat meisje dat op youtube ontdekt is, een platencontract kreeg van Justin Timberlake en daarover mocht vertellen bij Oprah. Na een lange radiostilte komt de Oosterbeekse eindelijk met debuut Outta Here, gemaakt met hulp van meester Timberlake. „Het is echt niet zo dat we samen chillen, maar ik heb heel veel van hem geleerd.”

Ze was de meest besproken Nederlandse artiest van 2007, met eigenlijk niet meer dan een handvol youtube-filmpjes als wapenfeit. Esmée Denters heeft lang moeten wachten voor ze kon laten zien wat ze werkelijk in haar mars heeft, maar vrijdag verschijnt dan eindelijk haar debuutalbum Outta Here. Ze legt uit: "Mensen verwachtten natuurlijk dat het bij mij net zo zou gaan als bij Idols, zeker met zo'n enorme hype. Eerst een platencontract en dan razendsnel een single en een album. Maar ik wilde graag zélf aan de liedjes meeschrijven en ook Justin vond het belangrijk dat ik creatief betrokken was. Ik ben blij dat ik daar de ruimte voor heb gekregen."

Justin is natuurlijk Justin Timberlake, die Esmée destijds strikte als eerste artiest voor zijn kersverse label Tenman Records. De nu 20-jarige zangeres heeft niets dan lof voor haar platenbaas, die ook de rol van producer op zich nam. "Hij is echt een mentor voor me, ik heb heel veel van hem geleerd. Onze band is méér dan alleen zakelijk, al is het echt niet zo dat we samen chillen. Als producer komt hij wel veel met handige tips, hij heeft natuurlijk ontzettend veel ervaring. Hij raadde me bijvoorbeeld aan mijn handen omhoog te houden, dan kon ik de hogere noten beter halen. Ik dacht eerst nog van: 'meen je dat nou, Justin?' Ik stond erbij als een debiel, maar het werkte wel."

Timberlake was ook degene die Esmée voor de leeuwen gooide door haar mee te nemen op wereldtournee. Nooit eerder stond ze op het podium, in de zomer van 2007 maakte ze haar livedebuut in de Amsterdam Arena. "Hij wilde zien of ik er sterk genoeg voor was. Zo van 'hier heb je drie nummers, doe het maar'. Maar hij gaf me nog wel het advies om alle hoeken van het stadion eventjes aan te kijken. Daarmee geef je iedereen het gevoel dat je voor hun persoonlijk staat te zingen."

Inmiddels spijkert ze haar gebrek aan podiumervaring snel bij. Ze verzorgde begin mei het voorprogramma van Enrique Iglesias en stond daarmee ook in Ahoy. "We nemen elk concert op en gaan dan alles bestuderen wat niet helemaal goed gaat. Een noot die niet mooi klinkt, een outfit die niet overkomt. Als ik nu de video van de Arena terugkijk… aargh! Ik deed maar wat, ik was me totaal niet bewust van mijn bewegingen. Nu weet ik van: 'oh ja, nu moet deze hand de lucht in'."

Het is wat een ongewone volgorde, eerst een platendeal krijgen en dan pas optreden. De traditionele route voor aspirant-zangeressen - schoolbandjes, talentenjachten, televisie - heeft Esmée nooit zo getrokken. "Zingen voor publiek was uiteindelijk altijd wel het doel, maar ik was op school niet zo'n meisje dat per se overal op wilde treden. Ja, op mijn zestiende probeerde ik het bij Popstars the Rivals. Ik werd meteen afgewezen: niet goed genoeg. Toen had ik het eigenlijk meteen wel gehad met die talentenjachten."

Esmée koos een andere weg en filmde thuis met een webcam hoe ze covers en een paar eigen liedjes zong. Die filmpjes trokken miljoenen kijkers, waarmee het hele circus begon - van Justin naar Oprah naar Enrique. Youtube leek na myspace hét nieuwe platform voor zangtalent te worden, al heeft Esmée er nooit zo concreet over nagedacht. "Er zat verder geen briljant plan achter. Mijn zus had een cam gekocht en liet 'm bij ons thuis liggen. Ikzelf had net zelf youtube ontdekt en wilde gewoon wel eens weten wat mensen van mijn stem vonden. Ik dacht niet van: 'hiermee word ik een superster'. Of ik dat nu wel ben? Ik vind het moeilijk mezelf zo te zien, maar ik ben de afgelopen maanden wel heel erg gegroeid als artiest. Ik ben niet meer dat onzekere meisje uit de Arena, ik ben klaar om te laten zien wat ik kan."

Gepubliceerd in de Spits van 19 mei 2009

INTERVIEW: Het meesterplan van Black Eyed Peas

De Black Eyed Peas zijn na de solouitstapjes van muzikaal brein Will.I.Am en zangeres Fergie gewoon weer bij elkaar voor het nieuwe album The E.N.D. Een echte feestplaat voor de dansvloer, want in de ogen van meester Will heeft de wereld daar momenteel behoefte aan. „Mensen de arricades opsturen is het domste wat je op dit moment kunt doen. edereen wil nu vooral even ontsnappen.”

De Black Eyed Peas zijn niet stuk te krijgen, ook niet door het solosucces van aanvoerder Will.I.Am en blikvanger Fergie. Vier jaar na hun laatste album Monkey Business is de rapcrew gewoon weer terug met het vijfde album The E.N.D. Rapper en muzikaal brein Will (William Adams) bewees met Songs about Girls dan misschien net zo makkelijk op eigen benen te kunnen staan, met oude maten Apl.de.Ap en Taboo voelt hij zich toch echt als een vis in het water. "Ik ben echt eenzaam zonder die andere drie, en Fergie kan op haar beurt ook niet zonder ons. Als groep zijn we net de Verenigde Naties, alle kleuren bij elkaar en dan samen over de hele wereld reizen. Als solo-artiest heb je nooit diezelfde kracht."

Vanuit dat oogpunt is The E.N.D. natuurlijk wel een wat verraderlijke albumtitel, maar de opper-Pea legt meteen uit dat het niets met een einde te maken heeft. Integendeel: "Die titel staat juist voor The Energy Never Dies. Wij willen mensen inspireren met onze muziek en dat is een missie die nooit ophoudt", aldus Will, die zijn formatie op de nieuwe plaat meer dan ooit een dance-geluid meegaf. "Voor de filmopnames van Wolverine zat ik vorig jaar een paar maanden in Australië. Daar ging ik bijna elke avond clubben, bij van die DJ's die allemaal van die keiharde electro draaiden. Dat heeft me echt gegrepen, The E.N.D. is daardoor ook echt een plaat voor de dansvloer geworden. Dat is wat ik tegenwoordig wil, ik maak geen muziek meer om platen te verkopen of om thuis op de bank naar te luisteren. Dat interesseert me niet meer, ik maak liedjes om gedraaid te worden!"

Politieke nummers zitten er ditmaal overigens niet tussen. Niets in de stijl van Where is the love? of zijn eigen Yes we can, het nummer waarmee Will vorig jaar de Obama-campagne ondersteunde. Hoewel hij zelf het liefst alleen maar van dat soort activistische liedjes zou schrijven, vindt hij er de tijd niet rijp voor. "Nee, mensen de barricades op sturen is het domste wat je op dit moment kunt doen. Iedereen wil nu vooral even ontsnappen, zichzelf even wat beter voelen over zijn leven. Het is immers crisis, mensen zijn hun baan kwijt, het heeft geen zin om ze nog depressiever te laten voelen dan ze al zijn. Dat is geen onderdeel van het plan."

Het plan, inderdaad. Will kiest het woord niet zomaar, want naar eigen zeggen heeft hij over elke actie van zijn Black Eyed Peas heel bewust nagedacht. Bij het begin van de groep, midden jaren 90, paste de vrolijke mix van hiphop, pop en dance totaal niet in de door boze gangsta's gedomineerde rapscene. De Peas zetten niettemin per album een stap dichter bij de top. Will somt op: "Debuut Behind the front was een eerste kennismaking, om te laten zien waar we voor stonden. Bridging the gap sloeg een brug vanuit de underground naar de hitparade. Met Elephunk staken we daarna zelf die brug over. Monkey Business is een verslag van ons bestaan als het zakelijke imperium dat we vervolgens waren geworden. Ook die soloplaat van Fergie hoorde altijd al bij het plan, dat is zelfs de reden dat we haar er nog voor Elephunk bij hebben gehaald. Ja, we hadden er daarvoor ook al meisjes bij, maar Fergie was het júiste meisje. Niet alleen omdat ze net zo hard kan feesten als de jongens, maar ook omdat ze me vertrouwt in alle keuzes die ik met haar wil maken."

En dat is nodig, vindt Will, want in de muziekbusiness moet soms snel geschakeld worden om de concurrentie voor te blijven. Nog tijdens de laatste Black Eyed Peas-tournee moest Fergie van Will de studio in om aan haar eigen album The Dutchess te gaan werken. "Andere zangeressen zouden misschien gezeurd hebben dat dat te zwaar voor ze was, Fergie begreep dat er geen tijd te verliezen was. We konden niet toestaan dat pakweg Nicole van Pussycat Dolls ons te snel af zou zijn en haar terrein alvast zou inpikken. Er komt er immers altijd maar één bovendrijven. Je kunt geen Fergie én Nicole aan de top hebben, zoals er ook geen Will.I.Am en Wyclef Jean tegelijk kunnen bestaan, geen Black Eyed Peas én The Fugees. In deze wereld is er echt maar plaats voor één! En wij zijn er nog."

Gepubliceerd in de Spits van 4 juni 2009

INTERVIEW: Madness heeft wat goed te maken

De ’nutty boys’ zijn na 28 jaar weer terug op Pinkpop. De legendarische skaformatie Madness heeft een nieuwe plaat gemaakt, maar belooft het publiek in Limburg zondag vooral te trakteren op oude hits. „Zolang we maar eerst ons vitamineshot krijgen.”

„Er moet wel bier en wijn komen, anders denk ik dat ze er zo vandoor gaan”, dreigt de begeleidster van Madness vlak voor het interview. Maar als Chris ’Chrissy Boy’ Foreman even later een sixpack in zijn handen gedrukt krijgt, moet hij er niks van hebben. „Bier? Even niet, we hebben net twee dagen zwaar lopen feesten in Parijs”, verklaart de vermoeid ogende gitarist. Trompettist Lee ’Thommo’ Thompson blijkt ook nog een kater te hebben, waarop de begeleidster zelf maar het meegebrachte bier begint op te drinken.

Madness, ze bestaan nog, al zou je deze twee kale, buikige, brommerige mannetjes niet snel aanzien voor leden van een legendarische feestband. De Britse skaformatie scoorde begin jaren 80 hit na hit, en vrolijke nummers als One Step Beyond, Night Boat to Cairo en Our House doen het nog altijd goed op de dansvloer. In 1986 ging het zevental uit elkaar, maar sinds 1992 treedt de band weer regelmatig op en in 2005 kwam er nog een coveralbum onder pseudoniem The Dangermen. Nu ligt er zelfs weer een nieuwe plaat met eigen werk in de winkel: The Liberty of Norton Folgate, een reggae-conceptalbum over het leven in Londen.

Hoewel, conceptalbum, daar zijn de meningen in de band over verdeeld. „Suggs moest dat idee zonodig de wereld in helpen”, schampert Foreman, verwijzend naar de publiciteitsgeile zanger Graham ’Suggs’ McPherson. Thompson: „Volgens mij gingen onze liedjes altijd over het leven in Londen. Dat zogenaamde concept bestaat dus al sinds eerste single One Step Beyond.”

Het publiek op Pinkpop zal zondag in elk geval weinig van het nieuwe materiaal horen, want Madness – dat in 1981 ook al op het festival speelde – belooft vooral veel oude hits te spelen. Ze hebben immers wat goed te maken, nadat hun concert met vrijwel alleen covers drie jaar geleden in De Melkweg slecht viel bij de fans. Thompson: „We waren aangekondigd als Madness, met alleen in de hele kleine lettertjes dat het om een sessie van The Dangermen ging. Verkeerde informatie dus, maar mensen voelden zich belazerd omdat we zo weinig van onze eigen liedjes speelden. Op Pinkpop gaan we die schade inhalen.”

Of de nieuwe plaat en de bijbehorende reeks optredens het begin is van een serieuze comeback, valt overigens nog te bezien. Madness bestaat nog wel, maar houdt de agenda’s graag wel een beetje vrij. Thompson: „Wij plannen niet verder dan onze neus lang is. Touren is in elk geval goed voor de kassa, al hebben we dat probleem een paar jaar geleden aardig ondervangen door de rechten op onze eigen oude nummers te kopen. Beste dat we ooit gedaan hebben, nietwaar Chrissy Boy?”, en hij roffelt de weggedommelde gitarist een paar keer vrolijk op de schedel. „Je maakt me wakker!”, protesteert die.

Thompson vervolgt: „Er waren jongens in de band die voor dit nieuwe album weer bij een label wilden tekenen, maar ik had daar geen behoefte aan. Het is veel prettiger werken als er geen enkele druk op je gelegd wordt en je kunt doen waar je zin in hebt.” Foreman: „Hij is helemaal van ons eigen geld, dus we hebben niks verspild. Alles is in de muziek gaan zitten.” Thompson: „We namen onze eigen lunchpakketten mee! Maar serieus, Chris, weet je nog toen we bij Virgin zaten en we allemaal een eigen limousine met chauffeur kregen? Kwam ik een keer om vijf uur ’s ochtends bij vrienden vandaan, stond die man nog steeds op me te wachten: ’orders van de platenmaatschappij’. Die gekte en geldverspilling uit de jaren 80 mis ik totaal niet, wat dat betreft is dit een veel betere tijd om in een bandje te zitten. En de muziek? Eerlijk gezegd heb ik daar destijds weinig van meegekregen, we leefden in onze eigen zeepbel. En dat doe ik eigenlijk nog steeds.”

Daarmee zit het half uurtje met Madness erop en Foreman is met moeite wakker gebleven. Thompson: „Sorry hoor, straks op tournee barsten we echt wel weer van de energie. Zolang we maar eerst ons vitamineshot krijgen, haha. En nu hebben we wel trek in een kopje thee met citroen.” De begeleidster schrikt op: „Nou, ik denk dat ze wel wat sterkers nodig hebben.”

Gepubliceerd in de Spits van 29 mei 2009

INTERVIEW: Van Velzen blijft een controlfreak

Roel van Velzen komt dit weekend met Take me In, de opvolger van zijn succesvolle debuut Unwind. De nieuwe plaat is het eerste deel van een tweeluik dat er volgens de zanger zelf ’lekker’ uit gaat zien. „Je moet de mensen die nog naar de winkel gaan ook echt iets moois in handen geven.”

,,Ik slaap eindelijk weer goed”, grijnst Roel van Velzen, kort voordat zijn album Take me In in de winkel verschijnt. Na maanden schrijven, mixen, produceren en nummers selecteren heeft hij, zoals hij het zelf uitdrukt, ’op de grote rode knop gedrukt’ en kan er niet meer aan de plaat worden gesleuteld. „De laatste weken lag er altijd nog een notitieblokje naast mijn bed, want steevast raakte ik vlak voor ik in slaap viel weer even in paniek: ’oh, hebben we dat ene partijtje goed opgenomen, zullen we dat andere nummer niet toch anders doen?’ Tot op het allerlaatste moment blijf ik met dat soort dingen bezig.”

De zanger en pianist is in korte tijd een grote ster geworden, mede dankzij het succes van eerste single Baby get Higher, heel veel shows en regelmatige optredens bij De Wereld Draait Door. Debuutalbum Unwind bereikt de platina status en Van Velzen sleept de ene award na de andere binnen. De druk voor het tweede album was er niet minder om. „Ergens komen is leuk, ergens blijven is een doel op zich. Het grote verschil is wel dat ik nu minder bezig ben met de buitenwereld, met wat mensen ervan vinden. De druk ligt nu bij mezelf, ik wil beter worden als artiest, als muzikant, als componist.”

Het succes van zijn eerste plaat heeft hem zelfs onverwacht voet aan de grond opgeleverd over de grens; Van Velzen tourde vorig jaar enkele maanden door Duitsland, onder meer als voorprogramma van de band Reamonn. „Baby get Higher is daar dankzij een enthousiaste dj een radiohit geworden, eerst in Berlijn, toen langzaam over de rest van het land. Op een gegeven moment zei mijn platenmaatschappij daar: je moet maar eens hier naartoe komen. Tot dan toe was Duitsland altijd de plek waar ik met 160 doorheen reed op weg naar Italië, nu heb ik Duits geleerd en ook echt de cultuur en de mensen leren kennen. En dat verschilt nogal met Nederland. Reamonn is daar een mega-act en stonden we elke avond in Ahoy-achtige zalen. Als je dan aankwam met ’guten Abend, wir sind VanVelzen aus die Niederlände und möchten gerne einige Songs fur Sie spielen’, dan kreeg je spontaan applaus. Mensen luisterden, ze deden mee. In Nederland mag je als voorprogramma al blij zijn als je geen bier over je heen gegooid krijgt.”

Take me In is het eerste deel van een dubbelalbum; het vervolg Hear me Out is voor begin september voorzien. Twee platen met elk een eigen karakter, waarbij de eerste wordt uitgebracht met de zomer in het achterhoofd. „Het festivalseizoen staat voor de deur, je wil met open dak rijden als je deze cd in je auto draait, kortom, je wil zonnige liedjes horen.” Deel twee, met meer ingetogen liedjes, kan straks gewoon in hetzelfde doosje worden geschoven en als bonus komt er ook nog een live-dvd bij met alle liedjes van Unwin. Ik vind het belangrijk dat mijn albums er lekker uitzien, dat mensen die nog de moeite nemen naar de winkel te gaan ook echt iets moois in handen krijgen. Ik kom zelf uit de communicatie-hoek, dus ik hecht daar veel waarde aan.”

Waar sommige artiesten zulke zaken zouden overlaten aan hun management of platenmaatschappij, zit Van Velzen overal bovenop. „Ik ben wel een beetje een controlfreak”, geeft hij toe. „Al is het minder geworden dan vroeger, want op een gegeven moment was ik meer tijd kwijt aan alles er omheen dan aan de muziek zelf. Maar toen ik begon heb ik mezelf echt de tijd gegeven om dit wereldje goed te begrijpen. Ik wil niet zo’n artiest zijn die er over vijf jaar achter komt dat het geld op is. Het mag best op zijn, maar dan wil ik het zelf hebben uitgegeven.”

Gepubliceerd in de Spits van 14 mei 2009