dinsdag 11 augustus 2009

INTERVIEW: Damaru

Het tuintje van Damaru

Zanger Damaru is al jaren een ster in Suriname en lijkt helemaal klaar voor zijn doorbraak in Nederland. Zijn Mi Rowsu, een ode aan zijn dochtertje, werd deze week de eerste Surinaams gezongen nummer 1-hit in Nederland. Met dank aan Jan Smit, die er een duet van maakte. "Ik had het speciaal voor hem vertaald, maar hij zong het gewoon in het Sranan."

"In de vakanties is het redelijk rustig, maar als er veel schoolkinderen zijn kan ik daar maar moeilijk over straat. En bij optredens is het soms ook een gekkenhuis", vertelt Damaru over zijn sterrenstatus in zijn geboorteland Suriname. Al geeft hij meteen toe dat het daar meestal allemaal wel meevalt. "Het blijft Suriname, hè? Daar kent iedereen elkaar toch al. En er bestaan niet echt roddelbladen, dus van mijn privé-leven weten ze weinig."

De 22-jarige zanger, die eigenlijk Dino Canterbur heet, scoort in eigen land al jaren hits aan de lopende band en wil het nu ook serieus gaan maken in Nederland. "Ik ga hier nog niet wonen, hoor, maar ik zal vaker heen-en-weer moeten vliegen", vertelt hij. Zijn eerste stappen zijn veelbelovend; Damaru sleepte deze zomer een contract binnen bij hiphoplabel TopNotch, heeft een album in de maak en heeft momenteel een grote hit met Mi Rowsu (Ik heb een tuintje in mijn hart).

Het nummer, hier gelanceerd als duet met Jan Smit, was in Suriname twee jaar geleden al razend populair. Deze week werd het de eerste deels in het Sranan Tongo (Surinaams) gezongen nummer 1-hit in Nederland. "Nummer één zijn voelt echt lekker - het is me gelukt. Ik ben heel trots op mezelf en ook op Jan Smit. Met hem wilde ik altijd al eens samenwerken, hij is heel bekend in Suriname. Toen ik dat gezegd had in een interview met Giel Beelen, heeft die het duet voor ons opgezet. Ik had de tekst voor Jan vertaald in het Nederlands, maar hij zong het gewoon in het Sranan."

Voor zijn komende album heeft Damaru zijn oog laten vallen op nóg meer Volendammers, de ook in Suriname razend populaire Nick & Simon. "Met hen zou ik heel graag een duet maken, en ook met rapper Kempi. Maar ik maak het album bij TopNotch, zij zullen ook wel het een en ander kunnen opzetten met rappers van het label. Het gaat in elk geval een mengelmoes van stijlen worden, net als wat ik in Suriname gedaan heb. Veel reggae, maar ook wat r-'n-b, en ik wil er ook graag wat echte Surinaamse kaseko in verwerken. De enige aanpassing aan het publiek hier wordt dat ik er wel een Nederlandstalig album van ga maken. Al heb ik nu dus bewezen dat het in het Sranan ook niet zo moeilijk hoeft te zijn."

Met Mi Rowsu dus, een liedje dat Damaru speciaal schreef voor zijn dochtertje, die tijdens zijn Nederlandse avonturen achterblijft in Paramaribo. "Ik mis haar als ik hier ben, maar ik bel haar elke dag. Ik denk dat ze ook wel begrijpt waarom haar vader zo vaak weg is. Ze is twee. Als ze me op de radio hoort, weet ze meteen dat ik het ben. En als ze zin heeft, zingt ze Mi Rowsu altijd een stukje mee."

Gepubliceerd in Spits op 4 augustus 2009

INTERVIEW: Diggy Dex en Eva de Roovere

Diggy Dex recyclet fantastig, toch?

De Nederlandse rapper Diggy Dex is met Slaap Lekker hard op weg een dikke zomerhit te scoren, mede dankzij het catchy refreintje van de Vlaamse zangeres Eva de Roovere. Al kost het een paar keer luist eren om te begrijpen wat ze nou eigenlijk zingt.

Slaap lekker ding, want jij is lastig, nog meer jij, is fantastig, toch? Het is het onnavolgbare refreintje van het nummer Fantastig toch van de Belgische Eva de Roovere, opgepikt door de Nederlandse rapper Diggy Dex. Die bouwde er het liefdesliedje Slaap Lekker omheen, een nummer dat dankzij een hoge rotatie op 3FM momenteel hard omhoog schiet in de hitlijsten. "Ik hoorde het drie jaar geleden en vond het meteen een erg catchy riedeltje. Er zit ook een bijzonder mooie klank in haar stem, maar ja, misschien klinkt voor ons Nederlanders dat Vlaamse accent altijd wel een beetje schattig en sexy."

De als Koen Schouten geboren rapper, al jaren bezig als soloartiest en in rapcrew De Amersfoortse Coöperatie, mailde zijn versie naar het management van De Roovere om toestemming te vragen voor een release. De zangeres, met haar akoestische gitaarpop een grote ster in eigen land, was aangenaam verrast. "Als je zoiets binnenkrijgt hou je je hart vast, zo van: 'oei, oei, ze hebben iets met mijn kindje gedaan!'", vertelt ze. "Maar dat bleek erg mee te vallen, hij had het met respect voor het origineel gedaan en ik werd er vrolijk van. Ik ben hem natuurlijk meteen gaan googelen, want ik kende Diggy ook niet, maar zijn taalgebruik bleek erg goed bij dat van mij te passen."

Het strookte in elk geval niet met het beeld dat De Roovere vóór de samenwerking had van het hiphopgenre. ,,Als ik zou rappen, zou ik het wel willen doen als hij", lacht ze. ,,Ik kende hiphop eigenlijk alleen van de clips die ik zag op TMF en MTV. De liedjes vond ik dan wel leuk, maar ik zag er alleen maar halfblote vrouwen. Het is echt een machowereldje, maar dat gevoel krijg ik bij Diggy Dex helemaal niet."

Die ziet zichzelf ook niet als een stereotype rapper: ,,Als ik tegen mensen zeg wat ik doe, kijken ze me meestal wel verbaasd aan. Een blanke, Hollandse knul, dat verwachten ze kennelijk niet. Hiphop is wel mijn basis, daar ben ik al van mijn veertiende mee bezig, maar ik luister ook naar rock, punk en de laatste jaren veel naar singer/songwriters. Ik hou erg van teksten, ik schaaf daar graag erg lang aan. Die typische stoere opschepliedjes uit de hiphop maak ik ook wel, maar dan probeer ik het wel altijd op een grappige en originele manier te doen."

Over origineel gesproken: de woorden die Eva de Roovere zingt, roepen natuurlijk ook de nodige vragen op. Hoezo is jij lastig, en wat nou fantastig? Diggy Dex vond het juist wel interessant. "Een zangeres gebruiken voor een refrein, dat is al snel een beetje cliché. Maar hierbij moet je toch nadenken van: 'wat zegt ze nou?' Het wijkt net even af van de normale zang van een liedje."

De Roovere: "In de tijd dat ik het schreef had ik net zo'n fase dat ik in mijn liedjes graag woorden samentrok. Tederstrijdig in plaats van tegenstrijdig, dat soort vondsten. Fantastisch moest hier rijmen op lastig, vandaar. En ik vond die 'jij' natuurlijk niet lastig, maar je kan dat zo hebben, dat je iemand graag ziet maar dat de relatie toch niet gemakkelijk gaat. En haat/liefdeverhouding, daar gaat het eigenlijk over. Diggy Dex heeft daar weer zijn eigen verhaal bij gemaakt, maar zo zie ik het juist graag bij mijn liedjes. Ik hecht niet zo aan de oorspronkelijke betekenis, ik ben helemaal voor recyclage."

Gepubliceerd in Spits op 20 juli 2009

INTERVIEW. scarlett johansson en samuel l. jackson

Kwaadaardig duo in bizar verkleedfeest

Slechteriken Samuel L. Jackson en Scarlett Johansson schitteren in The Spirit als gestoorde dokters, ijzige samurai en moorddadige nazi's. De geflopte film, die dit weekend op dvd verschijnt, staat bo l van de onnavolgbare verkleedpartijen die deels bedacht zijn door de acteurs zelf. "We hebben ontzettend veel lol gehad op de set."

Een grandioze flop, zo kun je The Spirit toch wel omschrijven. De film over de duistere superheld de Spirit verdween in Amerika ondanks een sterrencast al snel uit de roulatie en kwam in Nederland niet verder dan straight to dvd. Daar hebben Samuel L. Jackson en Scarlett Johansson, die in het verhaal de twee slechteriken spelen, bij het interview nog geen weet van. Jackson zwaait debuterend regisseur Frank Miller zelfs alle lof toe: "Frank liet ons erg vrij om de grenzen op te zoeken van wat er allemaal kan in de wereld van de cartoonfilm, en daar heb ik gretig gebruik gemaakt. We hebben ontzettend veel lol gehad op de set van deze film."

Jackson speelt de geflipte kwade genius Octopus, Johansson is zijn kille assistente Silken Floss. Met hulp een legertje gekloonde domoren proberen ze de sleutel tot onsterfelijkheid te bemachtigen, daarbij gedwarsboomd door de tussen leven en dood laverende held The Spirit. En om redenen die niet altijd even helder zijn, hijsen Jackson en Johansson zich om de haverklap in de gekste outfits. In bontjasjes, als dokter en verpleegster, als twee samurai.

Jackson: "Mijn personage is een larger than life-slechterik in een fictieve wereld - hij is eerder totaal waanzinnig dan echt gemeen. Ja, dan wil je natuurlijk de raarste pakjes aan en dan met zo groot mogelijke geweren schieten! Ik had bijvoorbeeld net wat kungfufilms bekeken en bedacht zelf dat het leuk zou zijn een scène als Japanse samurai te doen. Frank vond het een goed idee."

De 60-jarige acteur is de blikvanger in de film, maar naast hem leeft ook de 24-jarige Johansson zich aardig uit in de verkleedpartij. "Als hij de gekke dokter is, moet ik naast hem natuurlijk een kek verpleegsterpakje aan. Ja, dat zal veel mannen wel weer het hoofd op hol brengen, maar dat geldt eigenlijk voor elk raar pakje dat je als vrouw aan doet."

Wat mannen over haar uiterlijk denken, maakt de actrice ook niet zoveel uit. Het oordeel van vrouwen zegt haar veel meer. "Vrouwen kijken graag naar mooie vrouwen, dat heb ik wel geleerd door de reclames die ik gemaakt heb voor kleding en schoonheidsproducten. Als ik ergens ben en alle mannen kijken naar me, zoek ik daar niks achter. Maar als alle vrouwen naar me kijken, weet ik dat ik wat leuks aan heb getrokken."

Toch had ook Johansson wel haar bedenkingen bij de meest besproken scène uit de film, die waarin zij en Jackson als nazi's uitgedost zomaar een wit poesje de dood injagen. "Toen ik het voor het eerst terugzag dacht ik wel even dat mijn grootvader zich om zou draaien in zijn graf", geeft de actrice van joodse komaf toe. "Maar het is nou eenmaal een erg absurde film, dus dit kon er dan ook nog wel bij."

Partner in crime Jackson had er minder moeite mee: "Ja, toen we ermee bezig waren dacht ik steeds: 'wat kunnen we doen om het nóg gekker te maken?' Ik heb mijn wenkbrauwen als bliksemflitsjes laten scheren, ik vond dat ik ook een monocle in moest. Ik speel tenslotte een zwárte man in een nazipak, dat is op zich al belachelijk. Dan ga je vervolgens natuurlijk zo ver als je kunt gaan."

Gepubliceerd in Spits op 16 juli 2009

RECENSIE: Britney playbackt op routine

De Circus-tournee van Britney Spears slaat Nederland over, maar gisteren was de geplaagde popprinses wel even heel dichtbij. In het Sportpaleis in Antwerpen zette ze een groot visueel spektakel neer en deed daarbij ook nog alsof ze zong.

Het herstel van de gevallen popprinses Britney Spears gaat gestaag de goede kant op. Haar Circus-tournee is alweer een paar maanden onderweg, verkoopt vrijwel overal uit en verloopt grotendeels zonder gekke incidenten. Ook de enige show in de Benelux, gisteravond in het goedgevulde Antwerpse Sportpaleis, gaat netjes volgens plan. Al heeft het met een concert allemaal weinig te maken.

Net als vijf jaar geleden in Ahoy zingt Britney vrijwel geen noot live, en de muzikanten die onder de drie ringvormige podia zijn geschoven hoeven ook weinig te doen. Wel is de Circus-tour een ongekend visueel spektakel, met een dozijn uitstekende dansers, acrobatiek en andere spectaculaire circustrucs en stukjes video tussendoor. Het begint al als roddelnicht Perez Hilton, verkleed als een bizarre koningin, vanaf het scherm de introductie verzorgt en vervolgens van zijn skippybal af wordt geschoten door Britney met een kruisboog. Die daalt daarna zelf vanaf het plafond in een gouden kooi naar het midden van de zaal, zweep in de hand als iets dat het midden houdt tussen dompteur en dominatrix.

Het zal het eerste moeten voorstellen, want het circus is één van de belangrijkste thema's van de avond. Zo laat Britney zich ook door een goochelaar doormidden zagen terwijl ze onverstoorbaar Ooh Ooh Baby playbackt en doet vervolgens een geinige verdwijntruc. Minder passend in het thema, maar niet minder vermakelijk, zijn de verkleedpartijtjes naar een militaire outfit voor het geremixte Boys en het geile politieuniform voor sluitstuk Womanizer.

Leuk om naar te kijken, al komt de show door het gebrek aan 'echte' muziek zelden echt tot leven. Vooral het stralende middelpunt zelf laat het een beetje afweten. Britney maakt nauwelijks contact met het publiek - ook moeilijk met een niet werkende microfoon - en werkt zich routineus van de ene naar de andere podiumstunt. Die zien er stuk voor stuk oogstrelend uit, dat wel, zodat de Circus-tour nog het meest lijkt op een vlotte serie videoclips met publiek erbij. Veel meer mogen we van de geplaagde Britney kennelijk nog niet verwachten.

Gepubliceerd in Spits op 10 juli 2009

INTERVIEW: Kings of Leon rammelt niet meer

Kings of Leon is van een stelletje rammelende country-garagerockers uitgegroeid tot een grote, zelfverzekerde rockband met stadionaspiraties. De band van de drie broers en neef Followil brak dankzij S ex on Fire het afgelopen jaar definitief door, zowel in Nederland als in eigen land. Morgen staat de formatie uit Nashville in Ahoy.

De Kings of Leon hebben een mooi jaar achter de rug. Vierde album Only by the Night was een wereldwijd succes, single Sex on Fire werd nummer één in Engeland en Australië en was volgens de lezers van website 3voor12 het liedje van 2008 in Nederland. Maar de drie broers en één neef Followil zijn er het meest trots op dat ze na zeven jaar en vier albums eindelijk een gevestigde naam zijn geworden in het eigen Amerika, nadat ze jarenlang vooral in Europa aan de weg timmerden.

Bassist Jared Followil: "Voor mij was spelen in Madison Square Garden in New York hét bewijs dat we echt zijn doorgebroken. Dat geeft echt een goed gevoel." Gitarist Matthew (de neef van het stel): "Onze vrienden en familie hadden altijd zoiets van: yeah, right, als we over onze avonturen vertelden. Of je kreeg ruzie in een bar en iemand van ons zei: pas maar op hoor, we zijn de Kings of Leon. Dan zei die ander: 'wie de fuck zijn dat nou weer?'"

Wie de fuck de Kings of Leon zijn, dat blijft een mooi verhaal. Caleb (zang), Nathan (drums) en Jared zijn de drie zoons van Ivan 'Leon' Followil, een rondreizend predikant uit het diepe, diepe zuiden van Amerika. In hun jonge jaren trokken ze van kerk naar kerk, de eerste muzikale verrichtingen waren gospelliedjes terwijl papa op de preekstoel stond. Als de conservatieve moeder Betty-Ann even niet oplette, wilde vader nog wel eens wat rock-'n-roll opzetten, wat de broertjes - aangevuld met Matthew op gitaar - uiteindelijk op het pad richting Kings of Leon bracht. Als zuidelijke variant van de toen heersende garagerock-hype sloegen de onervaren maar enthousiaste Kings meteen aan, vooral in Engeland.

Een mooi verhaal, maar inmiddels zijn de Followils het beeld van vier rammelende, van de prairie getrokken rednecks wel een beetje zat. Matthew: "Zeker in het begin vroeg niemand ooit naar onze muziek, dan zat je de hele persdag alleen maar over onze bijzondere jeugd te praten." Jared: "Gelukkig doen ze dat nu een stuk minder. We klinken natuurlijk ook heel anders dan in onze beginjaren, toen we eigenlijk helemaal niet goed konden spelen."

Wat dat laatste betreft is er veel veranderd. Op Only by the Night wordt er bepaald niet meer aandoenlijk gerammeld, maar klinkt de band als een strakke, galmende stadionact die met zijn grootse geluid wel wat doet denken aan U2. Matthew: "Da's mijn schuld, ik begon op een gegeven moment met van die gelaagde akkoorden te pielen en toen zei iedereen dat dat op U2 leek." Jared: "Haha, geheel toevallig was dat nét nadat we als voorprogramma met U2 hadden getoerd. Maar serieus, het is nooit onze bedoeling geweest om zo lo-fi te klinken als we in het begin deden, we snappen alleen nu een stuk meer van productietechniek dan toen."

Die muzikale ontwikkeling is overigens nooit een uitgesproken ambitie geweest, want ondanks de hechte familieband praten de Followils niet veel met elkaar, zeker niet over de muzikale koers. Jared: "Als Caleb en ik gaan praten over muziek, krijgen we steevast slaande ruzie. Hij wil vaak een meer bluesy geluid en ik heb juist een teringhekel aan blues, zeker als blanken het proberen te spelen. Maar als ik gewoon mijn partijen invul op een manier waar ik zelf zin in heb, vindt-ie het resultaat meestal wel goed."

Die slaande ruzie is trouwens niet overdreven, want Kings of Leon baarde zeker in zijn beginjaren opzien met verhalen over onderlinge knokpartijen, doorgaans in combinatie met het nodige drank- en drugsgebruik. Bij de vraag of ze inmiddels wat gekalmeerd zijn, schiet Jared eventjes in een hysterische lachbui. Hij herpakt zich: "Nou, we feesten niet meer zoveel als in het begin, maar we drinken er niet minder om. We doen het nu alleen in ons eentje in de hotelkamer en nog maar zelden met elkaar. Als we niet op tournee zijn, zien we elkaar soms wekenlang niet. En op vrije dagen onderweg kom ik mijn kamer gewoon niet meer uit."


Gepubliceerd in Spits op 1 juli 2009

woensdag 10 juni 2009

INTERVIEW: Rigby, gedeelde liefde voor pop met ballen

De Nederlandse formatie Rigby steekt op debuut Everything must go zijn voorliefde voor klassieke Britse pop niet onder stoelen of banken. Met het in eigen beheer gemaakte album ziet het vijftal een droom in vervulling gaan. „Bij elke stap raken we door het dolle heen.”

De bandnaam is een verwijzing naar Beatles-nummer Eleanor Rigby en op debuutalbum Everything must go komen verwijzingen naar Oasis Champagne Supernova en (alweer) The Beatles girl with kaleidoscope eyes voorbij. Het is duidelijk uit welke muzikale hoek de wind waait bij Rigby, vijf Nederlandse twintigers die een gedeelde voorliefde hebben voor melodieuze Britse muziek. „We houden allemaal van die perfecte popliedjes, het klassieke songschrijven waarin in je in twee, drie minuten de essentie van je verhaal moet zien te vangen”, aldus zanger Christon Kloosterboer. „Maar we doen het wel met ballen, lekker met allebei de gitaarversterkers vol open. Als we daardoor ergens tussen indierock en hitparadepop blijven hangen, dan is dat maar zo. Wij doen wat we zelf leuk vinden”

De zanger benadrukt dat laatste niet voor niets, want het is wel eens anders geweest. Televisiekijkers herinneren zich hem wellicht van zijn negende plek in Idols 2006, waar hij opviel met zijn vertolking van Oasis’ Wonderwall. Vervolgens kreeg Kloosterboer onderdak in de Engels/Nederlandse jongens- en meidengroep XYP, een initiatief van onder meer Take Thats Gary Barlow. Ondanks hitsucces met Body to Body verliet hij na een jaar gedesillusioneerd het project.

„De bedoeling was dat we muziek gingen maken in de stijl van Beach Boys en The Mamas and the Papas. Toen er aan het eind Body to Body en andere crap uit de studio kwam, schrok ik me een hoedje”, vertelt Kloosterboer. „We mochten wel met de grootste namen van Engeland samenwerken. Opnemen in de studio van Peter Gabriel, masterclass van Paul McCartney, daar was ik wel een beetje door overbluft. Maar vervolgens stond ik ergens in een discotheek met een bandje mee te zingen. Prima als je dat gaaf vindt, maar mijn muzikantenhart bloedde. Ik heb netjes mijn contract afgemaakt, maar als je dat eenmaal gedaan hebt, weet je dat je écht je eigen droom moet najagen.”

Dat werd dus Rigby, een band waarvan ook de andere vier leden eerst hun sporen verdiend hebben bij andere muzikale projecten. Zo speelde gitarist Bart Janssen in de liveband van Boris en Postman en deed drummer Jimmy van den Nieuwenhuizen mee bij Yes-R en R.O.O.O.M. Everything must go is hun eerste eigen product, in eigen beheer gemaakt en van het eigen spaargeld betaald. „Dat is best eng, want je kunt je nergens meer achter verschuilen. En als dit het straks niet wordt, wat dan? Tegelijk maakt het alles zoveel spannender als er niemand meer boven je staat die alles regelt. De eerste keer op de playlist bij de radio, je eigen singletje kunnen kopen bij de Free Record Shop, een goeie recensie van jezelf lezen. Bij XYP boeide dat me totaal niet, nu raken we bij elk stapje door het dolle heen.”

Aan dat soort stapjes was de afgelopen maanden geen gebrek bij Rigby. Singles Pass you by en Parade werden hits, de band werd tot 3FM Serious Talent gebombardeerd en mocht het voorprogramma van Kaiser Chiefs in de HMH verzorgen. In de rest van de zomer volgen nog optredens bij onder meer de festivals Indian Summer en Beatstad. „Het zijn allemaal momenten waar je weer wat van leert. Zo’n show als die van Kaiser Chiefs, daarbij zie je dat zij echt het hele podium gebruiken om die 5000 man te vermaken. En je merkt dat het handig is om gewoon twee microfoons neer te zet'ten als je wisselt van gitaar naar piano, omdat het er nogal lullig uitziet als je er mee moet gaan slepen. Dat kan in een kroegje nog wel, niet meer in zo’n grote zaal. Het zijn kleine dingen die goed zijn om te weten. Want nu de plaat er eenmaal is, is het plan om vooral heel veel te gaan spelen. Dat is de droom van Rigby; samen in een tourbusje stappen en dan niet meer thuiskomen.”

Gepubliceerd in de Spits 10 juni 2009

INTERVIEW: Placebo speelt weer vrijuit

Placebo ziet het weer helemaal zitten. Een kleurrijke nieuwe plaat en de komst van een jonge nieuwe drummer markeren het einde van een moeilijke periode. Bovendien wist het excentrieke rocktrio zich ook nog eens te bevrijden uit het juk van de platenmaatschappij.

De drie mannen van Placebo zitten er ontspannen bij in het zonnetje achter de schermen van Pinkpop, waar ze afgelopen pinksterzondag werden gepromoveerd tot afsluiter in plaats van Depeche Mode. Voor de band niet alleen een mooie gelegenheid om het Nederlandse publiek kennis te laten maken met album Battle for the Sun, het is ook een aardige vuurdoop voor de 22-jarige nieuwe drummer Steve Forrest. Bassist Stefan Olsdal (35) praat bijna vaderlijk over de kleine, volgetattoëerde nieuwkomer in de band. „Hij is net zo oud als wij waren toen we met Placebo begonnen. Voor hem is alles nieuw, hij mag zo meteen voor het eerst voor 60.000 man gaan spelen. Hij loopt dus al de hele dag te stralen. Zijn jeugdige enthousiasme maakt het voor ons ook weer allemaal een stuk leuker.”

En dat was nodig, want Placebo heeft een zware periode achter de rug waarin de band volgens zanger Brian Molko ’alleen nog maar in naam bestond’. De excentrieke frontman, bijna net zo beroemd om zijn recreatieve drugsgebruik en uitbundige biseksualiteit als om zijn muziek, had er na twaalf jaar en vijf albums weinig lol meer in. „Als je elkaar niks meer te zeggen hebt in de tourbus en niemand durft de ander aan te kijken, moet je eens gaan nadenken of er niet wat moet veranderen. Voor mij en Stefan werd al snel duidelijk dat er een bezettingswisseling nodig was, anders zouden we niet met de band door kunnen gaan.”

Een nette manier om te zeggen dat de vorige drummer Steve Hewitt zijn biezen kon pakken. Wat er dan precies aan scheelde, kunnen of willen de andere twee maar niet concreet maken. Olsdal: „Een band is als een lange termijn-relatie, en ook die gaan wel eens stuk. In de vorige line-up konden we onszelf gewoon niet verder ontwikkelen.” Molko: „We waren uit elkaar gegroeid.” Oldsal: „Het was een optelsom van een verschil in houding, in levensstijl. We zaten niet meer op dezelfde golflengte.”

Goed, Battle for the Sun dan maar, een voor Placebo-begrippen verrassend optimistische en luchtige plaat. „Speels”, noemt Olsdal het geluid zelfs. „Elke nieuwe plaat is weer een reactie op de vorige, en Meds was drie jaar geleden juist heel donker en kaal. Nu wilden we het kleurrijker, met meer tijdloze, echte instrumenten. Piano in plaats van synthesizer, blazers, strijkers. Daar komt bij dat we voor het eerst konden doen wat we wilden. We hebben geen platenmaatschappij meer, deze plaat hebben we helemaal uit eigen zak betaald. Het is heerlijk om zo in een vacuüm te kunnen werken zonder verplichtingen, met alle creatieve vrijheid. En niet dat er elk moment iemand kan komen binnenlopen om je op de schouder te tikken van: ’zeg, dit krijgen we nooit op de radio gedraaid hoor’. Ja, dat is ons wel eens gebeurd, al hebben we ons er altijd weinig van aangetrokken.”

Olsdal is blij dat Placebo de controle over zijn eigen muziek helemaal terug heeft, want hij ziet om zich heen dat het ook anders kan. „Grote platenlabels willen tegenwoordig overal in meedelen, het management, de merchandise, de optredens. Dat maakt me bang, het is kapitalisme op zijn ergst, en beginnende bands moeten er wel in meegaan omdat ze zelf geen budget hebben. Maar ik zie ook positieve ontwikkelingen, het internet heeft de muziek gedemocratiseerd. Iedere slaapkamermuzikant kan net zo’n grote myspace hebben als Madonna. En je wordt niet meer gedwongen te luisteren naar wat je op tv en radio wordt voorgeschoteld. Met één druk op de knop kan je alle muziek ontdekken die je maar wil. Wij hebben zelf Battle for the Sun net 48 uur online laten draaien, als gebaar naar onze fans, zodat ze ’m zometeen vast mee kunnen zingen. Dat had vroeger nooit gemogen.”

Gepubliceerd in de Spits van 10 juni 2009

dinsdag 9 juni 2009

INTERVIEW: Kasabian, de laatste rocksterren

Kasabian brengt met derde album West Ryder Pauper Lunatic Asylum een eerbetoon aan de verdwenen glamour van het rocksterrenbestaan. Internet heeft die immers vrijwel kapotgemaakt, maar de dancerockers uit Leicester houden zich dapper staande. „Wij zijn de laatste iconische band van onze generatie.”

De Engelse dancerockformatie Kasabian is in eigen land al jaren een mega-act die gerust weken achter elkaar op stadiontournee kan. In de rest van de wereld blijft de groep uit Leicester tussen al het Britse bandjesgeweld vooralsnog een beetje in de subtop hangen, al kan derde album West Ryder Pauper Lunatic Asylum daar best eens verandering in brengen. Aan het zelfvertrouwen zal het in elk geval niet liggen. „Intelligente, progressieve rock-’n-roll van de 21ste eeuw”, omschrijft zanger Tom Meighan zonder blikken of blozen het geluid van de nieuwe plaat. „Electronica, dub, drum ’n bass, rock en experimentele stukjes die je normaal alleen bij Radiohead hoort. Typsich Kasabian, eigenlijk, en dan nog een stukje extremer dan je van ons gewend was.”

De langharige frontman geeft zijn interview in de kleedkamer van een klein, vies, afgeragd zaaltje in het noorden van Parijs, waar de band het nieuwe album aan het Europese vasteland komt presenteren. Een wel erg bescheiden plek misschien, maar Meighan is allang blij dat hij na een lange pauze eindelijk weer het podium op mag. Gitarist en songschrijver Sergio Pizzorno mag dan sinds jaar en dag het muzikale brein van Kasabian zijn, live is Meighan de echte blikvanger. Als zijn band een paar maanden niet optreedt, verveelt hij zich dan ook te pletter. „Na een tournee lukt het me altijd maar moeilijk om terug te komen op aarde. Ik weet nooit wat ik met mezelf aanmoet, het idee maandenlang niet te spelen maakte me echt bang. Eigenlijk raar, ik had blij moeten zijn dat ik weer even tijd had om met mijn oude vrienden in de kroeg te hangen, naar het voetbal te gaan, energie opladen. Maar Leicester is geen grote stad, er gebeurt niet echt veel. Als ik er te lang blijf, draai ik door.”

Over doordraaien gesproken, de band ziet er op de hoes van het nieuwe album uit alsof ze uit een gekkenhuis zijn weggelopen. De combinatie van zo’n verkleedpartij met die lange titel doet denken aan de beroemde conceptplaten van eind jaren 60; Sergeant Pepper’s Lonely Hearts Club Band van The Beatles, Her Satanic Majesty’s Request van The Rolling Stones. Een bewuste keuze, legt Meighan uit. „Muzikaal hebben we weinig met die periode. Maar het was wel de tijd van de echte iconen, van de rocksterrenglamour. Dat mis ik in de muziek van nu. De rocksterren zijn dood, ik zie om me heen geen David Bowies of Marc Bolans meer. Niet dat ik ons daarmee vergelijken, maar wij zijn wel de laatste iconische rockband van onze generatie.”

Meighan weet ook precies wie de rockster vermoord heeft: het internet. Waar andere artiesten nog wel eens hoog willen opgeven over de mogelijkheden nieuwe muziek te ontdekken of hoe het wereldwijde web ze dichter bij de fans brengt, neemt de Kasabian-zanger geen blad voor de mond. „Muziek heeft door internet zijn waarde verloren en daar kan ik me fucking kwaad over maken. Vroeger was je blij als je het nieuwe album van je favoriete artiest éindelijk in je handen kon houden, nu klikt een of ander puisterig joch gewoon op ’ja’ en haalt-ie een losse download binnen. Of erger nog, hij draait met zijn computertje zelf wat muziek in elkaar en gaat dat via allerlei sites met de wereld delen. Vroeger was je echt trots op de bands waar je van hield: ’ik hoor bij The Beatles’ tegen ’ik hoor bij The Stones’. Ik geloof dat wij die connectie met onze fans nog wel hebben, een loyaliteit die je bijna niet meer ziet. Wij zijn gelukkig nog groot geworden vlak voordat internet de muziekcultuur de nek omdraaide.”

Gepubliceerd in de Spits van 9 juni 2009

INTERVIEW: Heideroosjes gaan twintig jaar keihard

Het is dit jaar twintig jaar geleden dat de Heideroosjes voor het eerst samenkwamen in een Limburgs kippenhok om daar een bak herrie te maken. Twee decennia en duizenden optredens later is Nederlands succesvolste punkband nog niet klaar met elkaar. „Soms denk ik: ik ruk je kop eraf, maar het blijft een broederband.”

„Ga ik nou oude vrouwtjes in elkaar slaan of stop ik mijn energie in de muziek?” Het was die keuze waar zanger Marco Roelofs zich twintig jaar terug als opgefokte, veertienjarige puber voor geplaatst zag. Het werd optie twee, want de bak herrie die Roelofs en drie leeftijdsgenootjes besloten te gaan maken in het kippenhok van de moeder van drummer Igor Hobus was de eerste stap in het bestaan van punkband Heideroosjes.

Het bleek het begin van een onverwacht succesverhaal. „Als je me toen had verteld dat die vier jochies het tot Pinkpop, Lowlands, Werchter en optredens over heel de wereld zouden schoppen, had ik je voor gek verklaard. Daar waren we totaal niet mee bezig, wij gingen gewoon raggen met de versterkers op tien. De wereld was klote en daar wilde ik wat van zeggen, voor mij was een punkband de ideale uitlaatklep. Die basis is sindsdien nooit veranderd. We zijn nog steeds maatschappijkritisch, hebben nog steeds sarcastische liedjes over alles wat ons bezighoudt. Ik ben in de loop der jaren niet over de liefde gaan schrijven of zo.”

Heideroosjes viert zijn jubileum met een dubbel tribute-album; eentje waarop bands als Bløf, Di-rect en Epica nummers van ze coveren, eentje waarin de band zelf zijn eigen muzikale invloeden laat horen. Daar zit uiteraard een hoop punkrock bij, maar ook pop en metal. Punk was in 1989 immers niet de meest voor de hand liggende keuze, vertelt Roelofs. „Die tweede golf, met Green Day en Offspring, moest eigenlijk nog komen. Bij ons in de provincie was het toen vooral metal wat de klok sloeg, maar die tegendraadse attitude van punk sprak ons allemaal wel aan. Daar kwam bij dat het natuurlijk een stuk makkelijker te spelen was, en we waren ook weer geen multitalenten. We hebben in het begin ook wel geprobeerd Master of Puppets van Metallica te spelen, nou, vergeet het maar!”

Die vier bandleden van toen – er zijn ook nog gitarist Frank Kleuskens en bassist Fred Houben - zijn dezelfde als die van nu, een bijna ongehoord verschijnsel in de rockmuziek. Het geheim zit ’m in de grenzeloze eerlijkheid, meent Roelofs. „Wij kunnen zo keihard tegen elkaar zijn dat buitenstaanders er vaak van schrikken. We hebben nooit ruzie gehad, maar we sparen elkaar niet in discussies. Dat moet ook wel. Soms zijn we weken achter elkaar van huis en ben ik 24 uur per dag met die mannen samen. De enige manier om dat niet te laten escaleren, is elke oneffenheid meteen uit te spreken. En tegelijk is het een echte tribe, met eigen codes, eigen humor, dingen die je alleen onderling begrijpt. Soms denk ik: ’ik ruk je kop eraf’, maar het blijft een broederband.”

Of dat betekent dat de Heideroosjes van plan zijn er zo nóg eens twintig jaar aan vast te plakken, kan de zanger nog niet zeggen. „Onze agenda zitten tot juni volgend jaar vol, daarna gaan we kijken of we het nog leuk vinden. Zo hebben we het altijd gedaan”, vertelt Roelofs. „We hebben allevier met ons hart voor de muziek gekozen, want er zijn heus wel alternatieven waar je meer mee kunt verdienen. Aan de andere kant zijn we nu wel in een levensfase dat het gevaarlijk zou kunnen worden. Fred heeft twee kinderen, Frank net zijn eerste. Gelukkig hebben we allemaal partners die begrijpen dat we soms lang van huis zijn, die steun heb je ook wel nodig. Als je 24 bent en je vrouw peert ’m, trek je dat een stuk makkelijker dan als je 34 bent. Maar voorlopig is dat allemaal nog niet aan de hand.”

Gepubliceerd in de Spits van 5 juni 2009

INTERVIEW Esmee Denters deed maar wat

De wereld leerde Esmée Denters twee jaar geleden kennen als dat meisje dat op youtube ontdekt is, een platencontract kreeg van Justin Timberlake en daarover mocht vertellen bij Oprah. Na een lange radiostilte komt de Oosterbeekse eindelijk met debuut Outta Here, gemaakt met hulp van meester Timberlake. „Het is echt niet zo dat we samen chillen, maar ik heb heel veel van hem geleerd.”

Ze was de meest besproken Nederlandse artiest van 2007, met eigenlijk niet meer dan een handvol youtube-filmpjes als wapenfeit. Esmée Denters heeft lang moeten wachten voor ze kon laten zien wat ze werkelijk in haar mars heeft, maar vrijdag verschijnt dan eindelijk haar debuutalbum Outta Here. Ze legt uit: "Mensen verwachtten natuurlijk dat het bij mij net zo zou gaan als bij Idols, zeker met zo'n enorme hype. Eerst een platencontract en dan razendsnel een single en een album. Maar ik wilde graag zélf aan de liedjes meeschrijven en ook Justin vond het belangrijk dat ik creatief betrokken was. Ik ben blij dat ik daar de ruimte voor heb gekregen."

Justin is natuurlijk Justin Timberlake, die Esmée destijds strikte als eerste artiest voor zijn kersverse label Tenman Records. De nu 20-jarige zangeres heeft niets dan lof voor haar platenbaas, die ook de rol van producer op zich nam. "Hij is echt een mentor voor me, ik heb heel veel van hem geleerd. Onze band is méér dan alleen zakelijk, al is het echt niet zo dat we samen chillen. Als producer komt hij wel veel met handige tips, hij heeft natuurlijk ontzettend veel ervaring. Hij raadde me bijvoorbeeld aan mijn handen omhoog te houden, dan kon ik de hogere noten beter halen. Ik dacht eerst nog van: 'meen je dat nou, Justin?' Ik stond erbij als een debiel, maar het werkte wel."

Timberlake was ook degene die Esmée voor de leeuwen gooide door haar mee te nemen op wereldtournee. Nooit eerder stond ze op het podium, in de zomer van 2007 maakte ze haar livedebuut in de Amsterdam Arena. "Hij wilde zien of ik er sterk genoeg voor was. Zo van 'hier heb je drie nummers, doe het maar'. Maar hij gaf me nog wel het advies om alle hoeken van het stadion eventjes aan te kijken. Daarmee geef je iedereen het gevoel dat je voor hun persoonlijk staat te zingen."

Inmiddels spijkert ze haar gebrek aan podiumervaring snel bij. Ze verzorgde begin mei het voorprogramma van Enrique Iglesias en stond daarmee ook in Ahoy. "We nemen elk concert op en gaan dan alles bestuderen wat niet helemaal goed gaat. Een noot die niet mooi klinkt, een outfit die niet overkomt. Als ik nu de video van de Arena terugkijk… aargh! Ik deed maar wat, ik was me totaal niet bewust van mijn bewegingen. Nu weet ik van: 'oh ja, nu moet deze hand de lucht in'."

Het is wat een ongewone volgorde, eerst een platendeal krijgen en dan pas optreden. De traditionele route voor aspirant-zangeressen - schoolbandjes, talentenjachten, televisie - heeft Esmée nooit zo getrokken. "Zingen voor publiek was uiteindelijk altijd wel het doel, maar ik was op school niet zo'n meisje dat per se overal op wilde treden. Ja, op mijn zestiende probeerde ik het bij Popstars the Rivals. Ik werd meteen afgewezen: niet goed genoeg. Toen had ik het eigenlijk meteen wel gehad met die talentenjachten."

Esmée koos een andere weg en filmde thuis met een webcam hoe ze covers en een paar eigen liedjes zong. Die filmpjes trokken miljoenen kijkers, waarmee het hele circus begon - van Justin naar Oprah naar Enrique. Youtube leek na myspace hét nieuwe platform voor zangtalent te worden, al heeft Esmée er nooit zo concreet over nagedacht. "Er zat verder geen briljant plan achter. Mijn zus had een cam gekocht en liet 'm bij ons thuis liggen. Ikzelf had net zelf youtube ontdekt en wilde gewoon wel eens weten wat mensen van mijn stem vonden. Ik dacht niet van: 'hiermee word ik een superster'. Of ik dat nu wel ben? Ik vind het moeilijk mezelf zo te zien, maar ik ben de afgelopen maanden wel heel erg gegroeid als artiest. Ik ben niet meer dat onzekere meisje uit de Arena, ik ben klaar om te laten zien wat ik kan."

Gepubliceerd in de Spits van 19 mei 2009

INTERVIEW: Het meesterplan van Black Eyed Peas

De Black Eyed Peas zijn na de solouitstapjes van muzikaal brein Will.I.Am en zangeres Fergie gewoon weer bij elkaar voor het nieuwe album The E.N.D. Een echte feestplaat voor de dansvloer, want in de ogen van meester Will heeft de wereld daar momenteel behoefte aan. „Mensen de arricades opsturen is het domste wat je op dit moment kunt doen. edereen wil nu vooral even ontsnappen.”

De Black Eyed Peas zijn niet stuk te krijgen, ook niet door het solosucces van aanvoerder Will.I.Am en blikvanger Fergie. Vier jaar na hun laatste album Monkey Business is de rapcrew gewoon weer terug met het vijfde album The E.N.D. Rapper en muzikaal brein Will (William Adams) bewees met Songs about Girls dan misschien net zo makkelijk op eigen benen te kunnen staan, met oude maten Apl.de.Ap en Taboo voelt hij zich toch echt als een vis in het water. "Ik ben echt eenzaam zonder die andere drie, en Fergie kan op haar beurt ook niet zonder ons. Als groep zijn we net de Verenigde Naties, alle kleuren bij elkaar en dan samen over de hele wereld reizen. Als solo-artiest heb je nooit diezelfde kracht."

Vanuit dat oogpunt is The E.N.D. natuurlijk wel een wat verraderlijke albumtitel, maar de opper-Pea legt meteen uit dat het niets met een einde te maken heeft. Integendeel: "Die titel staat juist voor The Energy Never Dies. Wij willen mensen inspireren met onze muziek en dat is een missie die nooit ophoudt", aldus Will, die zijn formatie op de nieuwe plaat meer dan ooit een dance-geluid meegaf. "Voor de filmopnames van Wolverine zat ik vorig jaar een paar maanden in Australië. Daar ging ik bijna elke avond clubben, bij van die DJ's die allemaal van die keiharde electro draaiden. Dat heeft me echt gegrepen, The E.N.D. is daardoor ook echt een plaat voor de dansvloer geworden. Dat is wat ik tegenwoordig wil, ik maak geen muziek meer om platen te verkopen of om thuis op de bank naar te luisteren. Dat interesseert me niet meer, ik maak liedjes om gedraaid te worden!"

Politieke nummers zitten er ditmaal overigens niet tussen. Niets in de stijl van Where is the love? of zijn eigen Yes we can, het nummer waarmee Will vorig jaar de Obama-campagne ondersteunde. Hoewel hij zelf het liefst alleen maar van dat soort activistische liedjes zou schrijven, vindt hij er de tijd niet rijp voor. "Nee, mensen de barricades op sturen is het domste wat je op dit moment kunt doen. Iedereen wil nu vooral even ontsnappen, zichzelf even wat beter voelen over zijn leven. Het is immers crisis, mensen zijn hun baan kwijt, het heeft geen zin om ze nog depressiever te laten voelen dan ze al zijn. Dat is geen onderdeel van het plan."

Het plan, inderdaad. Will kiest het woord niet zomaar, want naar eigen zeggen heeft hij over elke actie van zijn Black Eyed Peas heel bewust nagedacht. Bij het begin van de groep, midden jaren 90, paste de vrolijke mix van hiphop, pop en dance totaal niet in de door boze gangsta's gedomineerde rapscene. De Peas zetten niettemin per album een stap dichter bij de top. Will somt op: "Debuut Behind the front was een eerste kennismaking, om te laten zien waar we voor stonden. Bridging the gap sloeg een brug vanuit de underground naar de hitparade. Met Elephunk staken we daarna zelf die brug over. Monkey Business is een verslag van ons bestaan als het zakelijke imperium dat we vervolgens waren geworden. Ook die soloplaat van Fergie hoorde altijd al bij het plan, dat is zelfs de reden dat we haar er nog voor Elephunk bij hebben gehaald. Ja, we hadden er daarvoor ook al meisjes bij, maar Fergie was het júiste meisje. Niet alleen omdat ze net zo hard kan feesten als de jongens, maar ook omdat ze me vertrouwt in alle keuzes die ik met haar wil maken."

En dat is nodig, vindt Will, want in de muziekbusiness moet soms snel geschakeld worden om de concurrentie voor te blijven. Nog tijdens de laatste Black Eyed Peas-tournee moest Fergie van Will de studio in om aan haar eigen album The Dutchess te gaan werken. "Andere zangeressen zouden misschien gezeurd hebben dat dat te zwaar voor ze was, Fergie begreep dat er geen tijd te verliezen was. We konden niet toestaan dat pakweg Nicole van Pussycat Dolls ons te snel af zou zijn en haar terrein alvast zou inpikken. Er komt er immers altijd maar één bovendrijven. Je kunt geen Fergie én Nicole aan de top hebben, zoals er ook geen Will.I.Am en Wyclef Jean tegelijk kunnen bestaan, geen Black Eyed Peas én The Fugees. In deze wereld is er echt maar plaats voor één! En wij zijn er nog."

Gepubliceerd in de Spits van 4 juni 2009

INTERVIEW: Madness heeft wat goed te maken

De ’nutty boys’ zijn na 28 jaar weer terug op Pinkpop. De legendarische skaformatie Madness heeft een nieuwe plaat gemaakt, maar belooft het publiek in Limburg zondag vooral te trakteren op oude hits. „Zolang we maar eerst ons vitamineshot krijgen.”

„Er moet wel bier en wijn komen, anders denk ik dat ze er zo vandoor gaan”, dreigt de begeleidster van Madness vlak voor het interview. Maar als Chris ’Chrissy Boy’ Foreman even later een sixpack in zijn handen gedrukt krijgt, moet hij er niks van hebben. „Bier? Even niet, we hebben net twee dagen zwaar lopen feesten in Parijs”, verklaart de vermoeid ogende gitarist. Trompettist Lee ’Thommo’ Thompson blijkt ook nog een kater te hebben, waarop de begeleidster zelf maar het meegebrachte bier begint op te drinken.

Madness, ze bestaan nog, al zou je deze twee kale, buikige, brommerige mannetjes niet snel aanzien voor leden van een legendarische feestband. De Britse skaformatie scoorde begin jaren 80 hit na hit, en vrolijke nummers als One Step Beyond, Night Boat to Cairo en Our House doen het nog altijd goed op de dansvloer. In 1986 ging het zevental uit elkaar, maar sinds 1992 treedt de band weer regelmatig op en in 2005 kwam er nog een coveralbum onder pseudoniem The Dangermen. Nu ligt er zelfs weer een nieuwe plaat met eigen werk in de winkel: The Liberty of Norton Folgate, een reggae-conceptalbum over het leven in Londen.

Hoewel, conceptalbum, daar zijn de meningen in de band over verdeeld. „Suggs moest dat idee zonodig de wereld in helpen”, schampert Foreman, verwijzend naar de publiciteitsgeile zanger Graham ’Suggs’ McPherson. Thompson: „Volgens mij gingen onze liedjes altijd over het leven in Londen. Dat zogenaamde concept bestaat dus al sinds eerste single One Step Beyond.”

Het publiek op Pinkpop zal zondag in elk geval weinig van het nieuwe materiaal horen, want Madness – dat in 1981 ook al op het festival speelde – belooft vooral veel oude hits te spelen. Ze hebben immers wat goed te maken, nadat hun concert met vrijwel alleen covers drie jaar geleden in De Melkweg slecht viel bij de fans. Thompson: „We waren aangekondigd als Madness, met alleen in de hele kleine lettertjes dat het om een sessie van The Dangermen ging. Verkeerde informatie dus, maar mensen voelden zich belazerd omdat we zo weinig van onze eigen liedjes speelden. Op Pinkpop gaan we die schade inhalen.”

Of de nieuwe plaat en de bijbehorende reeks optredens het begin is van een serieuze comeback, valt overigens nog te bezien. Madness bestaat nog wel, maar houdt de agenda’s graag wel een beetje vrij. Thompson: „Wij plannen niet verder dan onze neus lang is. Touren is in elk geval goed voor de kassa, al hebben we dat probleem een paar jaar geleden aardig ondervangen door de rechten op onze eigen oude nummers te kopen. Beste dat we ooit gedaan hebben, nietwaar Chrissy Boy?”, en hij roffelt de weggedommelde gitarist een paar keer vrolijk op de schedel. „Je maakt me wakker!”, protesteert die.

Thompson vervolgt: „Er waren jongens in de band die voor dit nieuwe album weer bij een label wilden tekenen, maar ik had daar geen behoefte aan. Het is veel prettiger werken als er geen enkele druk op je gelegd wordt en je kunt doen waar je zin in hebt.” Foreman: „Hij is helemaal van ons eigen geld, dus we hebben niks verspild. Alles is in de muziek gaan zitten.” Thompson: „We namen onze eigen lunchpakketten mee! Maar serieus, Chris, weet je nog toen we bij Virgin zaten en we allemaal een eigen limousine met chauffeur kregen? Kwam ik een keer om vijf uur ’s ochtends bij vrienden vandaan, stond die man nog steeds op me te wachten: ’orders van de platenmaatschappij’. Die gekte en geldverspilling uit de jaren 80 mis ik totaal niet, wat dat betreft is dit een veel betere tijd om in een bandje te zitten. En de muziek? Eerlijk gezegd heb ik daar destijds weinig van meegekregen, we leefden in onze eigen zeepbel. En dat doe ik eigenlijk nog steeds.”

Daarmee zit het half uurtje met Madness erop en Foreman is met moeite wakker gebleven. Thompson: „Sorry hoor, straks op tournee barsten we echt wel weer van de energie. Zolang we maar eerst ons vitamineshot krijgen, haha. En nu hebben we wel trek in een kopje thee met citroen.” De begeleidster schrikt op: „Nou, ik denk dat ze wel wat sterkers nodig hebben.”

Gepubliceerd in de Spits van 29 mei 2009

INTERVIEW: Van Velzen blijft een controlfreak

Roel van Velzen komt dit weekend met Take me In, de opvolger van zijn succesvolle debuut Unwind. De nieuwe plaat is het eerste deel van een tweeluik dat er volgens de zanger zelf ’lekker’ uit gaat zien. „Je moet de mensen die nog naar de winkel gaan ook echt iets moois in handen geven.”

,,Ik slaap eindelijk weer goed”, grijnst Roel van Velzen, kort voordat zijn album Take me In in de winkel verschijnt. Na maanden schrijven, mixen, produceren en nummers selecteren heeft hij, zoals hij het zelf uitdrukt, ’op de grote rode knop gedrukt’ en kan er niet meer aan de plaat worden gesleuteld. „De laatste weken lag er altijd nog een notitieblokje naast mijn bed, want steevast raakte ik vlak voor ik in slaap viel weer even in paniek: ’oh, hebben we dat ene partijtje goed opgenomen, zullen we dat andere nummer niet toch anders doen?’ Tot op het allerlaatste moment blijf ik met dat soort dingen bezig.”

De zanger en pianist is in korte tijd een grote ster geworden, mede dankzij het succes van eerste single Baby get Higher, heel veel shows en regelmatige optredens bij De Wereld Draait Door. Debuutalbum Unwind bereikt de platina status en Van Velzen sleept de ene award na de andere binnen. De druk voor het tweede album was er niet minder om. „Ergens komen is leuk, ergens blijven is een doel op zich. Het grote verschil is wel dat ik nu minder bezig ben met de buitenwereld, met wat mensen ervan vinden. De druk ligt nu bij mezelf, ik wil beter worden als artiest, als muzikant, als componist.”

Het succes van zijn eerste plaat heeft hem zelfs onverwacht voet aan de grond opgeleverd over de grens; Van Velzen tourde vorig jaar enkele maanden door Duitsland, onder meer als voorprogramma van de band Reamonn. „Baby get Higher is daar dankzij een enthousiaste dj een radiohit geworden, eerst in Berlijn, toen langzaam over de rest van het land. Op een gegeven moment zei mijn platenmaatschappij daar: je moet maar eens hier naartoe komen. Tot dan toe was Duitsland altijd de plek waar ik met 160 doorheen reed op weg naar Italië, nu heb ik Duits geleerd en ook echt de cultuur en de mensen leren kennen. En dat verschilt nogal met Nederland. Reamonn is daar een mega-act en stonden we elke avond in Ahoy-achtige zalen. Als je dan aankwam met ’guten Abend, wir sind VanVelzen aus die Niederlände und möchten gerne einige Songs fur Sie spielen’, dan kreeg je spontaan applaus. Mensen luisterden, ze deden mee. In Nederland mag je als voorprogramma al blij zijn als je geen bier over je heen gegooid krijgt.”

Take me In is het eerste deel van een dubbelalbum; het vervolg Hear me Out is voor begin september voorzien. Twee platen met elk een eigen karakter, waarbij de eerste wordt uitgebracht met de zomer in het achterhoofd. „Het festivalseizoen staat voor de deur, je wil met open dak rijden als je deze cd in je auto draait, kortom, je wil zonnige liedjes horen.” Deel twee, met meer ingetogen liedjes, kan straks gewoon in hetzelfde doosje worden geschoven en als bonus komt er ook nog een live-dvd bij met alle liedjes van Unwin. Ik vind het belangrijk dat mijn albums er lekker uitzien, dat mensen die nog de moeite nemen naar de winkel te gaan ook echt iets moois in handen krijgen. Ik kom zelf uit de communicatie-hoek, dus ik hecht daar veel waarde aan.”

Waar sommige artiesten zulke zaken zouden overlaten aan hun management of platenmaatschappij, zit Van Velzen overal bovenop. „Ik ben wel een beetje een controlfreak”, geeft hij toe. „Al is het minder geworden dan vroeger, want op een gegeven moment was ik meer tijd kwijt aan alles er omheen dan aan de muziek zelf. Maar toen ik begon heb ik mezelf echt de tijd gegeven om dit wereldje goed te begrijpen. Ik wil niet zo’n artiest zijn die er over vijf jaar achter komt dat het geld op is. Het mag best op zijn, maar dan wil ik het zelf hebben uitgegeven.”

Gepubliceerd in de Spits van 14 mei 2009

maandag 11 mei 2009

INTERVIEW: Lenny Kravitz is nog steeds geen rockster

Met debuut Let Love Rule werd worstelend muzikant Lenny Kravitz plotseling wereldberoemd. Twintig jaar later kijkt de zanger met een heruitgaven en een tour terug op de plaat waar het allemaal mee beg on. "Ik denk niet dat hij vandaag de dag nog zou worden uitgebracht."

,,Een geweldige trip", vond Lenny Kravitz het om zijn debuutalbum Let Love Rule nieuw leven in te blazen. De 44-jarige zanger viert het twintigjarig jubileum met een gepimpte heruitgave en een wereldtournee die 4 juli langs het Amsterdamse Westerpark leidt. Voor de aftrap van die tour in zijn parttime woonplaats Parijs - zijn andere huizen staan in Brazilië en de Bahama's - blikt de geboren New Yorker terug op de plaat waar hij in 1989 mee doorbrak.

Kravitz herinnert zich vooral de jarenlange strijd om een platenlabel in hem geïnteresseerd te krijgen. "Als ik iemand liet horen waar ik mee bezig was, was het van: 'wat moeten we hier nou mee? Je bent half blank, half zwart en maakt een soort rock'. Het was zo anders en ongewoon, maar voor mij was het iets dat er gewoon úit moest, ongeacht wat er mee zou gebeuren. Dat ik uiteindelijk bijna alles zelf inspeelde en zelf de productie deed, was nooit een bewuste keuze. Ik wilde geen eenmansbedrijf zijn, maar ik had gewoon geen geld."

Net als één van zijn idolen een kwart eeuw eerder, Jimi Hendrix, kreeg Kravitz met zijn debuut eerst voet aan de grond in Europa. In het door genres en radioformats strak ingerichte Amerika konden ze de zanger met zijn aparte stijl aanvankelijk niet plaatsen, al kreeg hij met zijn invloeden uit de jaren 60 uiteindelijk het stempel 'retro' opgeplakt. Hij is er nog steeds niet blij mee. "Voor mij is het gewoon muziek. Ik sloot niet aan bij een bestaande modegril of trend en gebruikte geen moderne technologie, gewoon omdat ik dat niet mooi vond klinken. Maar zet nu maar eens een plaat van eind jaren 80 op, ze klinken allemaal gedateerd. Let Love Rule zou net zo goed gisteren gemaakt kunnen zijn."

Van Let Love Rule is het thematisch gezien maar een kleine stap naar zijn meest recente plaat, It's Time for a Love Revolution. Twintig jaar roepen om liefde dus, maar Kravitz heeft niet het gevoel dat hij echt iets heeft veranderd. "Daar gaat het me ook niet om, ik zing gewoon over hoe ik zélf mijn leven wil inrichten. Als mensen een boodschap oppikken is dat hooguit mooi meegenomen. Maar Let Love Rule heeft echt niet de Berlijnse Muur omver gebracht, al was ik er toen toevallig wel zelf bij in Berlijn. Dat waren optimistische jaren, ja. Als je me toen had gevraagd hoe de wereld er over twintig jaar had uitgezien, had ik wel iets mooiers verwacht. En als je het me nu vraagt? Nou, eerst maar eens zien dat we het zo lang redden."

Voor zijn eigen carrière is hij wat optimistischer; met inmiddels acht albums op zijn naam, meent Kravitz nog steeds dat hij zijn beste jaren vóór zich heeft. "Zeker, de stijgende lijn gaat door en de muziek wordt alsmaar beter. Ik heb nu alweer een nieuw album af dat ik eind dit jaar hoop uit te brengen, en dat wordt pas echt goed."

De ambitie is dus bepaald niet minder geworden sinds Let Love Rule hem transformeerde van een worstelende muzikant tot een grote rockster. "Ik ben toch zeker geen rockster!" reageert Kravitz, overdreven bescheiden. "Ik heb zelfs nooit een frontman willen worden, ik dacht vroeger altijd dat ik ergens als drummer of gitarist in een bandje zou eindigen. Het is een trip dat er jonge mensen zijn die mij nu als muzikale held beschouwen, maar ik zie mezelf in de eerste plaats nog altijd als fan. Vooral van oude muzikanten, inderdaad. Ik volg de huidige muziek ook wel, maar het is moeilijk om beter te zijn dan Miles Davis, Jimi Hendrix, Aretha Franklin, John Lennon. Misschien omdat dat soort talenten tegenwoordig geen kans meer krijgen. De platenlabels brengen alleen nog maar dingen uit die makkelijk zijn en geen diepgang hebben, omdat ze denken dat dat is wat de kids willen horen. Met de crisis in de muziekindustrie is het alleen maar erger geworden, ze hebben nergens meer geld voor en nemen geen enkel risi co. Ik geloof niet dat Let Love Rule vandaag de dag nog zou worden uitgebracht."

INTERVIEW: Hugh Jackman

Wolverine zoals Wolverine bedoeld is

Hugh Jackman is terug op het witte doek in zijn rol van Wolverine, de norse mutant met de metalen klauwen en het duistere verleden. De Australiër werkte tot genoegen van zijn vrouw keihard om in de ju iste vorm te komen, en maakte het voor de filmcrew ondertussen zo gezellig mogelijk.

,,Voorlopig even niet", grijnst Hugh Jackman als hem gevraagd wordt of hij alweer zin heeft in een volgend avontuur als Wolverine. In zijn eerste solofilm als de X-Men mutant met de uitschuifklauwen, morgen in première, was het voor de Australiër behoorlijk afzien om er zo opgepompt mogelijk uit te zien. ,,Afvallen en spieren opbouwen tegelijk is onmogelijk, dus eerst moet je én flink trainen én jezelf volvreten. Daarna moet je het vet weer kwijtraken en je spieren zien te behouden, met nóg meer trainen en mager en zouteloos eten. Mijn vrouw vond die supergespierde versie van mij wel prima, ikzelf werd er behoorlijk chagrijnig van. Aan het eind kon ik echt geen gestoomde kip meer zien."

X-Men Origins: Wolverine is Jackmans vierde avontuur in de rol die hem de meeste bekendheid gaf, eentje waar hij negen jaar geleden eigenlijk bij toeval in terechtkwam omdat de oorspronkelijk gecaste Dougray Scott nog niet klaar was met Mission Impossible II. De in allerijl gevraagde Jackman, in eigen land nota bene een beroemde toneel- en musicalster, had bij zijn auditie voor de eerste X-Men film geen idee waar de oorspronkelijke stripverhalen eigenlijk over gingen.

Inmiddels heeft Jackman, die de film mede produceerde, wel een duidelijke visie op zijn personage. Wolverine worstelt meer dan ooit met het donkere, gewelddadige monster in zichzelf, en dat straalt hij volgens de acteur ook uit. ,,In de vorige films zag Wolverine er nooit helemaal zo uit zoals volgens mij zou moeten, nu heeft hij eindelijk dat pure dierlijke over zich dat bij hem past. Het verhaal gaat immers over het beest dat in hem zit. Dan moet je er niet lekker sportief uitzien als een kledingmodel, maar juist ongemakkelijk en gevaarlijk. Zelfs in de momenten waarop hij even verliefd en gelukkig is, zie je nog de onderhuidse onvrede, omdat hij ergens weet dat het niet hoort bij wie hij is."

Een groot deel van de film werd in Jackmans vaderland opgenomen, zodat op hemzelf na de hele cast - onder meer Liev Schreiber, Ryan Reynolds en Will.i.am - een paar maanden behoorlijk ver van huis was. Het maakte hem een beetje tot de gastheer van het gezelschap. ,,Ik ben een ouderwetse acteur, ik vind dat de hoofdrolspeler altijd het voortouw moet nemen om de hele crew op zijn gemak te stellen. Een gewoonte die ik uit het theater heb meegenomen, denk ik. Het betekent dat je met iedereen eens een praatje maakt, laten weten dat hun werk gewaardeerd wordt. En barbies (barbecues) organiseren natuurlijk!"

Aan de gewoonte van Amerikaanse filmsterren om zich afzijdig te houden, is Jackman bij zijn oversteek van Australië naar Hollywood nooit gewend geraakt. ,,In Amerika is er op de filmset een cultuur van niet tegen de acteur praten. Alsof wat wij doen zo moeilijk is, dat je ons vooral niet mag storen. Onzin natuurlijk, ieders werk is net zo moeilijk, of je nou acteert of de microfoon vasthoudt. Bij Swordfish (2001) besloot ik die cultuur te doorbreken, toen ik besefte dat ik de helft van de 300 crewleden niet kende. Ik organiseerde elke vrijdag een loterij, en om niet als een sukkel over te komen hield ik vol dat dat een Australische traditie was. Zo zeg je tenminste elke week iedereen gedag als ze een lootje kopen. Een film maken is teamwork. Iedereen mag mij ook gerust eens op mijn donder geven, liever dat dan dat ze me steeds Mr. Jackman noemen."

Gepubliceerd in Spits op 27 april 2009

woensdag 6 mei 2009

INTERVIEW: Adam Duritz kent geen angst meer

Counting Crows-voorman Adam Duritz heeft zijn ergste depressies onder controle en ziet de toekomst een stuk zonniger in. Zijn band staat vanavond in Ahoy en heeft grote plannen voor een multimediaal platform voor onafhankelijke muziek.

Het gaat al een tijdje beter met Adam Duritz, frontman van de melancholische rockband Counting Crows. De zanger lijdt aan een chronische dissociatieve stoornis en kampte daardoor in het verleden met overgewicht en depressie. Bij het telefonische interview blijkt hij echter een opgetogen spraakwaterval, die de geplande twintig minuten tot bijna een uur laat uitlopen. Ondanks wanhopig aandringen van de vrouw van de platenmaatschappij om nu toch écht de laatste vraag te stellen.

„De ziekte die ik heb zal nooit overgaan, maar ik ga er nu heel anders mee om”, vertelt Duritz. „Ik ben bijvoorbeeld bijna dertig kilo afgevallen. Het kwam deels door de medicijnen dat ik zo opgeblazen was, deels omdat ik alleen maar lusteloos op bed lag, losgekoppeld van de wereld. Je moet je voorstellen dat je je hele leven als in een lsd-flashback beleeft, heel angstaanjagend. Maar ik ben er niet bang meer voor, ik heb ermee leren leven. Alleen touren blijft raar. Het beste voor mij is om in een vertrouwde omgeving te blijven, in een vaste routine. Dat heb je onderweg niet, en als je weer thuiskomt is je vertrouwde omgeving vreemd geworden. Daar komt bij dat ik erg op mijn stem moet passen en dus nooit mee ga stappen met de rest van de band. Elke avond in je eentje in een hotel zitten, dat werkt nogal isolerend.”

Niettemin is Counting Crows eindelijk weer eens op tournee, nadat de band na een lange pauze vorig voorjaar het vijfde album Saturday Nights and Sunday Mornings uitbracht. Ze hebben net een paar shows in Australië achter de rug en staan vanavond in de Rotterdamse Ahoy. De isolatie ten spijt geniet Duritz intens van de dagelijkse paar uur muziek maken. „Niet eens zozeer vanwege het publiek, maar dat gevoel van met zijn zessen elke dag op het podium staan en elke keer weer iets anders te maken, dat is een ervaring die niet veel mensen kennen. Ik heb de jongens bij deze tour wat meer uitgedaagd, we hebben lang geoefend om ook allerlei oude liedjes weer live te kunnen spelen. Elke avond is de setlist anders. Niet dat de hits ons vervelen, Mr. Jones is na al die jaren niet ineens een slecht nummer geworden. Maar we zijn geen singles-band, onze albums staan vol met minder bekende nummers die live toch tot publieksfavorieten uitgroeien.”

De vrouw van de platenmaatschappij doet een eerste poging het gesprek te beëindigen, maar Duritz is nog niet klaar. De toekomst van Counting Crows is immers nog niet aan bod geweest en er staat nogal wat te gebeuren. De band liet onlangs op de eigen website weten te breken met platenmaatschappij Geffen, en wil zijn muziek voortaan zelf via internet gaan promoten. Duritz, fanatiek internetgebruiker van het eerste uur, ziet het helemaal voor zich. „Onze site moet een platform worden voor alles waar we mee bezig zijn; de band, mijn platenlabeltje, films die ik produceer, onbekende bandjes, een magazine, goede doelen. We nemen Geffen niks kwalijk, maar platenlabels worden tegenwoordig niet meer bestuurd door muziekliefhebbers. De man aan de top is nu vooral degene die de hand op de knip moet houden. Ze zien niet in dat internet het beste gratis reclamebord is dat je kunt hebben. Dan moet je alleen wel dingen durven weggeven en daar willen ze niet aan. Wij hebben zelf moeten dreigen Saturday Nights and Sunday Morning niet uit de brengen, omdat we geen toestemming kregen om een paar liedjes online beschikbaar te stellen.”

Een nieuw verzoek om nu toch echt af te ronden, wordt opnieuw door Duritz in de wind geslagen. Hij wil met het oog op de show in Rotterdam namelijk nog even benadrukken hoe belangrijk Nederland is geweest voor Counting Crows. „Vanaf het begin heeft dat land ons omarmd en we hebben er nog altijd onze grootste fanbase in Europa. Ik weet niet waarom, misschien omdat we zelf altijd veel naar Nederlandse bands hebben geluisterd; Bettie Serveert, Daryl-Ann, Johan. Er zit een heel obscuur platenzaakje in Londen waar ik soms urenlang zit te luisteren en dan met dozen vol cd’s naar buiten kom, daar heb ik veel Nederlandse muziek vandaan. Zulke onafhankelijke platenwinkels hebben echt de kleine bandjes hoog gehouden, en juist zij gaan kapot doordat al het nieuwe talent tegenwoordig via internet ontdekt wordt. Ook door plannen als die van ons, ja.. Dat is dan wel weer ironisch.”

Gepubliceerd in Spits op 4 mei 2009

INTERVIEW: Will.I.Am wilde filmdebuut niet verneuken

Black Eyed Peas-voorman Will.i.am maakt deze week zijn speelfilmdebuut in Wolverine als teleporterende mutant. De rapper hoopt dat zijn eerste uitstapje naar de filmwereld het begin is van een nieuwe loopbaan. ,,Onze cultuur wordt verkeerd vertegenwoordigd in Hollywood, ik wil zelf films gaan maken om dat te veranderen."

Praten met Will.i.am vergt de nodige concentratie. De als William Adams geboren rapper en producer dwaalt soms onnavolgbaar af, vat hele conclusies samen met louter 'fjieuw' of 'wow' en zegt dingen als ,,Je moet dáár willen zijn, niet dáár!" zonder echt duidelijk te maken waar daar en daar dan precies zijn.

Eén ding is zeker: zijn rol als teleporterende mutant Wraith in de X-Men film Wolverine is voor de frontman van Black Eyed Peas nog maar het begin. ,,Ik wilde deze uitdaging aangaan omdat ik uiteindelijk zelf films wil gaan schrijven, zelf regisseren. In principe is dat hetzelfde als een liedje van drie minuten schrijven, het proces in je hersenen is niet anders. Alleen, ik wil los uit die kooi van niet meer dan drie minuten. Bij films, mán, wat je daar allemaal kan dóen! Fjieuw!"

Op de vraag wat voor films hij dan concreet wil gaan maken, heeft Will gelukkig wel een pasklaar antwoord. ,,Black fantasy. Wat dat is? Ja, dat bestaat dus nog niet. Zwarte films gaan doorgaans over criminele bendes, familiedrama's, kapperszaken. Er is geen science fiction. Ik ben gek op Lord of the Rings, Harry Potter, allebei mooie fantasieverhalen uit de Britse traditie. Maar heeft de Afrikaanse cultuur dan geen fantasie, ik bedoel, hebben we de wereld geen jazz gegeven? Egypte, wiskunde, astrologie? Ik bedoel, wow! Die kant is nu niet vertegenwoordigd in Hollywood, dat wil ik veranderen."

De vraag is natuurlijk of de bazen in het momenteel armlastige Hollywood daarop zitten te wachten. Fantasyfilms zijn onder de Afro-Amerikaanse doelgroep immers zelden een hit. ,,Daar maak ik ze ook niet voor", pareert Will. ,,Ik maak straks films voor iedereen, net zoals ik met Black Eyed Peas muziek maak voor iedereen, niet speciaal voor een zwart publiek. Toen ik met die groep begon waren er ook allerlei figuren in de muziekindustrie die dachten dat wij met onze positieve sound niet in het urban hokje zouden passen. Terwijl ik zelf uit de hood kwam! Ik heb toen ook mijn eigen weg moeten vinden, en boy, die heb ik gevonden!"

Nu hoopt Will dus hetzelfde uit te halen in de filmindustrie, een weg die begint met een tamelijk kortstondig optreden aan de zijde van Wolverine. De grootste uitdaging lag volgens de rapper in het - letterlijk - uit handen geven van de regie aan regisseur Gavin Hood. ,,In mijn wereld ben ík altijd de baas, nu moest ik de leiding van iemand anders accepteren. Dat was wennen, ik denk dat ik Gavin wel een miljoen keer gevraagd of ik het niet aan het verneuken was."

Het was zijn grootste angst, geeft Will toe, dat hij het niet goed zou doen. Hij heeft het eindresultaat zelfs nog altijd niet gezien, bang dat hij tegenvalt op het witte doek. Een bekende popster in een grote filmproductie wordt immers al snel met de nodige argwaan bekeken. ,,Dat zou ik zelf ook hebben. Stel dat ik niet gevraagd was, maar pakweg Usher, dan zou ik echt gaan kijken van: 'what the fuck, hebben ze Usher hiervoor gevraagd?? Ahh, die motherfucker gaat het verneuken!' Ik wist bij de opnames al dat mensen ook zo over mij zouden denken, nog voor ze de film gezien hebben. Dat geeft druk, ja. Het enige wat je kan doen is je ego opzij zetten en zo goed mogelijk acteren, vooral niet de ster uithangen. Het hing in de lucht dat ik het zou verneuken, dan moet je alles doen om dat te voorkomen."

Gepubliceerd in Spits op 28 april 2009

INTERVIEW: The Sheer gooit het roer om

The Sheer beleeft met derde album Here and Now and Long Before een nieuwe start. De Haarlemse band was dik anderhalf jaar uit beeld en komt nu terug met een stel persoonlijke liedjes die een stuk mind er vrolijk klinken dan voorheen. "Soms mag je best zeggen dat het allemaal volkomen kut is."

,,We moeten ons helemaal opnieuw bewijzen. Het enige dat we nog hebben is onze naam, dat mensen misschien wel eens van ons gehoord hebben", vertelt toetsenist Jasper Geluk van The Sheer. De Haarlemse band viel sinds de oprichting in 2000 op met energieke liveshows en twee albums vol energieke niets-aan-de-hand gitaarpop, en sleepte onderweg de ene na de andere aanmoedigingsprijs in de wacht. Na zeven jaar bleek het tijd voor een flinke pauze en een muzikale koerswijziging.

Zanger Bart van Liemt legt uit: "We hebben al die tijd aan de lopende band gespeeld, de tweede plaat maakten we heel snel na de eerste, het voelde alsof we in herhaling begonnen te vallen. Het kon geen kwaad om eens bedenken waar we nou stonden, wat we nou wilden. Ik zat altijd al vaak thuis te pielen op mijn akoestische gitaartje. Toen ik daarmee aankwam in de oefenruimte, zeiden die andere gasten: 'daar moet je meer mee doen'. Het was een heel andere manier van spelen, veel zachter, met veel meer ruimte voor elkaar."

Voor het werk aan derde album Here and Now and Long Before nam The Sheer bewust tijdelijk afstand van het oude materiaal. Dat betekende ook anderhalf jaar niet meer optreden, en dat viel de bandleden bepaald niet mee. Geluk: "Zweten op het podium is voor de meesten van ons de reden dat we in deze band zitten. In de oefenruimte zit je alleen maar op elkaars vingers te kijken, dat was een taaie periode. Optreden is verslavend, het was echt wennen om ineens elk weekend thuis te zitten."

Van Liemt: "Als je iets anders wil maken, moet je even vervreemd raken van wat je eerder deed. Om zo echt een open mind te krijgen. Maar we misten het wel, hoor. Het werkt als een drug; na een goeie show kan je een week niet meer stuk, al stort de wereld op je neer."

De zanger kan het weten, want hij kreeg vijf jaar geleden een harde klap te verwerken: hij bleek een chronische nierziekte te hebben. "Ik liep mooi geel het ziekenhuis binnen en mocht meteen vijf weken gaan liggen. Mijn slecht functionerende nieren drijven mijn bloeddruk steeds verder op, net zolang tot uiteindelijk je hoofd eraf vliegt. Dat waren we uiteindelijk net voor, maar ik moet voortaan wel altijd pilletjes nemen en mijn eten uitrekenen. In het begin hield ik mijn ziekte grotendeels voor mezelf en bleef ik positief. Ik was dan wel nierpatiënt, maar ging er het beste van maken! Daarom is ons tweede album Feel the Need ook zo stevig geworden, ik wilde de mannen in de witte jassen bewijzen dat ik nog gewoon lekker kon springen."

Bij het schrijven voor de derde plaat kwam bij Van Liemt de ommekeer, met persoonlijke liedjes die een stuk minder vrolijk waren dan voorheen. "Mijn teksten waren altijd breed interpreteerbaar en positief, zo van, het komt allemaal wel goed. Nu wilde ik de vraag stellen: komt het eigenlijk allemaal wel goed? Dat sluimerde al langer en toen de band me aanmoedigde daarmee verder te gaan, ging er echt een luik open. Soms mag je best zeggen dat het allemaal volkomen kut is, zolang je er maar sterker uitkomt."

Nu The Sheer met Here and Now... klaar is voor de nieuwe start, kan de tot een vijftal uitgebreide band - Krezip-gitarist Jan-Peter Hoekstra is er bij gekomen - zich weer richten op zijn gebruikelijke passie: optreden. In Merleyn in Nijmegen kon het publiek half maart voor het eerst kennismaken met het nieuwe materiaal.

"Die eerste try-out ging top!", vertelt Van Liemt enthousiast. "Het was natuurlijk een billenknijper, omdat we voor het eerst gingen spelen wat we al die tijd in de oefenruimte hadden gedaan. Zelf vonden we dat te gek, maar de mensen die naar de show kwamen kenden ons natuurlijk vooral van ons vorige werk. Maar het ging heel goed. Het eerste nummer heeft halverwege een instrumentaal stuk, en daar ontstond zowaar een spontaan applausje. Dat waren we niet gewend, meestal werd er pas geklapt als ik even mijn gitaar boven mijn hoofd hield. Nu deed de muziek het werk en dat is precies wat we willen met dit album."

Gepubliceerd in Spits op 16 april 2009